MBTZ Logo

Het Olieslagerscontract:

werkgeversorganisatie uit de achttiende eeuw

Met Stoom Nr. 39 - Juni 2002


Door: Ron Couwenhoven

De heer Jan Dekker Gerbrandsz als voorzitter maakt bij de opening der vergadering de tegenwoordig zijnde deelhebbers bekend met het doel en de strekking daarvan, namentlijk op verzoek van de Heeren Wessanen & Laan den stoomoliemolen De Tijd en zijne lading in dit contract aan te nemen. Ten gevolge van het onderzoek door eene Commissie uit het Bestuur gedaan, waarvan het verslag werd medegedeeld en waarvan de slotsom is dat het gevaar van brand in de oliefabriek De Tijd minder moet worden geacht dan bij de windmolens hebben gecommitteerden deze conclusie aannemende besloten, behoudens nadere goedkeuring en bekrachtiging der deelhebbers, de Heeren Wessanen & Laan in dit contract aan te nemen met genoemde stoomoliemolen ter waarborg somma van vijftienduizend guldens en deszelfs lading tot een bedrag van driehonderd gulden.
Op deze wijze zal alleen de oliefabriek met de daarin zijnde werktuigen, buiten de machine en machinekamer, worden verzekerd en de verzekering der lading zal zich bepalen alleen tot de goederen die in den oliefabriek en daaraan verbonden schuur aanwezig zijn.

In omvrage worde gebracht of men zich kan verenigen met de algemene strekking van dit voorstel. Hetzelve met algemene stemmen aangenomen zijnde en Gecommitteerden alzoo de magt bekomen hebbende om stoomoliemolens in het contract als verzekeraars en verzekerden aan te nemen, geeft de voorzitter te kennen dat ten gevolge van dit besluit geacht kunnen worden eenige wijzigingen in het bestaande reglement noodig te zijn.

Het tweede voorstel is als volgt:
1. om aan het slot van artikel vijf bij te voegen:
Dit artikel is mede van toepassing op stoomoliemolens echter onder bepaling dat de aanneming niet kan geschieden dan na locaal onderzoek en eene algemeene goedkeuring van Gecommitteerden; bij verschil van gevoelen wordt door eene algemeene vergadering beslist." 1

Zo luidde de acte, waarin notaris Dirk Donker uit Zaandijk op 12 januari 1865, één van de gewichtigste beslissingen uit de rijke Zaanse industriële historie vastlegde. Die dag besloot de algemene vergadering van het Olieslagerscontract, de belangrijke onderlinge brandverzekering voor oliemolens, met algemene stemmen stoomfabrieken tot het contract toe te laten. Zeventien kooplieden met in totaal 27 stemmen woonden de bijeenkomst, die om zeven uur 's avonds in het koffiehuis De Waakzaamheid in Koog aan de Zaan werd gehouden, bij. In feite erkenden zij met hun besluit, dat de toekomst aan de door stoom aangedreven fabrieken was.

Op 14 juni 1727 werd het Olieslagerscontract opgericht en in die 138 jaar was deze brandverzekering uitgegroeid tot het machtigste bolwerk van olieslagers in Nederland.2

Niet alleen werd er voor gezorgd, dat brandschades over alle deelnemers gespreid werden - en dat waren er bij de start al 148 - maar ook werd er nauwgezet toezicht gehouden in de molens op de naleving van de veiligheidsvoorschriften.
Bij de oprichting was dit brandassurantie-contract eigenlijk al meer dan een verzekering. De directe aanleiding was een proces tegen de Westzaandamse olieslager Jan Louwe, die in 1726 was aangeklaagd wegens ontduiking van het zogenaamde tonnengeld, een belasting die per vat geleverd zaad werd berekend. Louwe had een partij bij Petten aangespoelde vaten met zaad gekocht. Door zijn collega's van de Amsterdamse beurs werd hij - ook financieel - gesteund in zijn hoger beroep tegen een eerdere veroordeling. Voor het Hof van Holland won hij zijn proces en dat leidde er toe, dat de olieslagers in 1727 verdere samenwerking zochten in het grootste brand-assurantiecontract, dat ooit in de Zaanstreek was opgericht.
De gecommitteerden, zoals de gekozen directeuren van het Olieslagerscontract werden genoemd, ontwikkelden hun organisatie snel tot een 'werkgeversvereniging avant la lettre'. Er werd aan collectieve belangenbehartiging gedaan richting regering, waarbij geageerd werd tegen belastingverhogingen en gepleit werd voor protectionistische maatregelen ter bescherming van de branche tegen buitenlandse concurrentie. Ook werden er premies ter beschikking gesteld aan justitie, toen het land in de Franse tijd van 1795 tot 1813 steeds meer door armoede geteisterd werd en diefstallen aan de molens hand over hand toenamen als gevolg van de snel verslechterende levensomstandigheden.
De tipgelden moesten er toe bijdragen dat de daders gegrepen werden. De opkomst van de stoommachine had ook de volle aandacht van de olieslagers, die in het midden van de negentiende eeuw met regelmaat discussieerden over de nieuwe krachtbron en de mogelijkheden daarvan voor hun branche.

Nadat de Wormerveerse olieslager Adriaan Prins in 1852 zijn molen De Liefde of Vetpot aan de Wormerringdijk - nu Veerdijk - in Wormer had laten slopen en vervangen door een stoomoliemolen, was het duidelijk dat stoomkracht de windmolens uiteindelijk zou gaan verdrijven.

Toch waren er in 1859 nog steeds 108 oliemolens van 48 eigenaren in bedrijf in de Zaanstreek. 3

De meeste molens - 94 in totaal - waren voorzien van een dubbel oliewerk. De reuzen waren De Vrijheid aan de Noorddijk in Wormerveer, die met twee dubbele oliewerken en een enkel werk draaide, en De Kopermolen in Oostzaandam, waar twee dubbele oliewerken in geplaatst waren. Deze kolos zou tijdens de Zaandammer kermis op 1 september 1865 tot op de palen verbranden, waardoor het Olieslagerscontract zijn tot dan toe hoogste uitkering moest doen: f 8500,- voor de molen en f 20.799,04 voor de lading. Eigenaar Cornelis Honig Csz uit Koog, die liefst dertien molens in bedrijf had, zou De Kopermolen niet meer laten herbouwen.

  Vrijheid  
  De Vrijheid aan de Noorddijk in Wormerveer was met zijn twee dubbele en zijn enkele oliewerk in 1859 de grootste oliemolen van de Zaanstreek. Hij was eigendom van Cornelis Honig Csz.
(Foto eig. Neuhaus)
 

Honig was een tegenstander van stoomkracht. In zijn windboek, waarin hij de dagelijkse gang van zaken bijhield, had hij in 1852 al een aantekening gemaakt over de bouw van de stoom-oliefabriek De Liefde in Wormer. Kribbig noteerde hij dat 'dit de eerste & zo ik hoop & niet twijffel de laatste mag wezen'. 4

Zijn zoons waren vooruitstrevender en gingen persoonlijk poolshoogte nemen om zich op de hoogte te stellen van de nieuwe techniek. Honig's afwijzende opstelling kwam overigens overeen met het algemeen gevoelen, want weliswaar werd door Jan Laan in 1857 De Tijd aan de Noorddijk in Wormerveer gebouwd, maar daarna zou er 15 jaar lang geen enkele andere stoomoliefabriek worden gebouwd!
Toch stonden de olieslagers niet afwijzend tegen de nieuwe techniek. De hoge kosten en de talloze problemen met de stoomketels waren ongetwijfeld de belangrijkste oorzaken van de trage opkomst van de stoomoliefabrieken.

Op 27 december 1855 besloten 30 kooplieden tot de oprichting van het Assurantiecontract voor de herbouw van Afgebrande Oliemolens, waarin 58 molens met een verzekerde waarde van 300.000 gulden werden ondergebracht.
Gewone dubbele oliemolens werden voor f 6000,- in de verzekering opgenomen en molens met meerdere oliewerken voor f 7500,-. De deelnemers vonden de verzekering noodzakelijk, omdat het Olieslagerscontract met gelimiteerde bedragen werkte, die niet meer toereikend waren om nieuwe molens te bouwen als er één afbrandde.
De voormannen van dit contract waren Jan Dekker Gerbrandsz uit Westzaan, de Koger burgemeester Jan Spekham Duyvis en zijn Zaandijker collega Dirk Vis. Hoewel in dit contract stoomoliefabrieken niet konden worden verzekerd, was er wel een speciale voorziening opgenomen in het reglement met betrekking tot dit soort nieuwe bedrijven.
Eigenaren van verbrande molens moesten binnen twee maanden aan het bestuur van de verzekering bekend maken of er tot herbouw werd overgegaan. Zij hadden dan wel het recht een 'door stoom gedreven molen op te stellen, hoezeer deze laatste soort niet in dit contract wordt opgenomen'. 5

Jan Laan
Jan Laan uit Wormerveer, directeur van Wessanen & Laan, die met zijn aanvraag voor stoomoliefabriek De Tijd de befaamde uit 1727 daterende brandverzekering voor windmolens en hun ladingen openbrak voor stoomfabrieken. Op 12 januari 1865 werd het reglement van de verzekering gewijzigd.

De saamhorigheid onder de olieslagers was dus groot en drie jaar na de bouw van De Liefde was men er kennelijk al van overtuigd, dat dit soort bedrijven de toekomst had. Eigenlijk stond die vooruitstrevendheid in schril contrast met het feit dat voor 1872 uitsluitend De Tijd zou worden gebouwd. Pas in dat jaar werden de oliemolens De Engel in Wormerveer en De Vrede in West-Knollendam verbouwd tot stoomoliefabrieken.
Binnen het Olieslagerscontract was de discussie over dit onderwerp al in de vergadering van de gecommitteerden van 14 april 1859 door Jan van Wessem op gang gebracht. Hij vroeg toen voor het eerst 'of stoomoliemolens verzekerd konden worden in het contract'. Dat bleek niet het geval, maar sinds die dag kwam de vraag herhaaldelijk terug.
Totdat Jan Laan op 6 juni 1863 een verzoek indiende om de stoomfabriek De Tijd in het contract te verzekeren.6

De Wormerveerse directeur van Wessanen & Laan was één van de gecommitteerden en een invloedrijk industrieel. Er werd besloten een commissie in hetleven te roepen, die moest onderzoeken hoe brandgevaarlijk stoomfabrieken waren.
In deze commissie werden de gecommitteerden Cornelis Korff, Willem Honig, Adriaan Houttuyn en Teeuwis Duyvis gekozen. Zij stelden een lijvig rapport op, waarin zij tot de conclusie kwamen dat de fabriek De Tijd niet brandgevaarlijker was dan een windmolen en dus verzekerd kon worden. Het had wel alles bij elkaar twee jaar geduurd!

Loonoverleg

Maar haast was toen nog een begrip, dat niet in het woordenboek voorkwam. Zo werden de olieslagers op 20 juni 1807 geconfronteerd met het opmerkelijke plan van de gebroeders Adriaan en Cornelis Duyn uit Oostzaandam. Ze werkten met De Blauwe Arend, die in de Molenbuurt in Westzaandam aan weg en Zaan stond op de plek, waar later het spoorwegviaduct werd gebouwd en in Oostzaandam met De Boer, een klein molentje, Het Huis te Muiden, in de volksmond beter bekend als De Zeef, en Het Oude Kaar, die allemaal in de omgeving van de Noordervaldeursloot stonden.7

De gebroeders Duyn waren afgestapt van het zogenaamde slag-en sjouwersloon, waarbij het molenvolk werd betaald per afgemalen last zaad en het afladen van de schuiten. Veel wind betekende veel loon. Weinig wind betekende honger. In overleg met hun knechts hadden de gebroeders Duyn het tot dan toe onbekende weekloon ingevoerd, waardoor voor het bedrijf een betere spreiding van de kosten werd verkregen.

Ze legden hun plan die twintigste juni voor aan de algemene vergadering van het Olieslagerscontract. Het gebeurde midden in de zwarte periode van Franse overheersing, waarin het economisch steeds slechter met Holland ging. Het loonplan was gebaseerd op een oliemolen, die 110 last zaad per jaar verwerkte. De gebroeders schreven:

“De tegenwoordige staat der olieslagerij heeft ons aanleiding gegeven tot het ontwerpen van een plan om niet in de noodzakelijkheid te wezen tot ons merkelijk nadeel zaad te kopen en enkel ten gevallen der knegts de molens te laten malen, omdat deszelve zonder dat niet bestaan kunnen”.
Adriaan en Claas Duyn stelden op grond van hun veertigjarige ervaring in deze bedrijfstak, dat “zaad, dat van primo mei tot primo augustus gemalen wordt, verlies oplevert”.
En zij beweerden: “Om nu niet in de noodzakelijkheid te wezen om ten gevallen van de knegts tot ons nadeel de molens te laaten malen en echter de knegts van een bestaan te verzekeren hebben goed gevonden onze knegts een geheel jaar door weekgeld te geven volgens het nevenstaande plan”.

Het verwerken van een last zaad - 2160 kilogram - vergde f 8,50 aan lonen of f 935,- per jaar. De lonen aan de oliemolens waren dan alsvolgt: 8
 
De blokmaalder      
loon f 396,00    
sjouwen f   14,13 1/3    
  __________    
  f 410,13 1/3    
 
De steenknegt      
loon f 297,00    
sjouwen f   14,13 1/3    
  __________    
  f 311,13 1/3    
 
De onderknegt      
loon f 198,00    
sjouwen f   14,13 1/3    
  __________    
  f 212,13 1/3    
In totaal     f 935,00
 
Maar in het revolutionaire loonvoorstel van de gebroeders Duyn werden de weeklonen als volgt:
 
De blokmaalder ontvangt per week f 7,10   = f 390,00
en als het jaar om is nog te goed f   20,13 1/3
 
De steenknegt per week f 6,00   = f 312,00
heeft een voordeel als meer-ontvangst van f     0,06 2/3
 
De onderknegt per week f 4,00   = f 208,00
heeft nog te goed f     4,13 1/3
      __________
Totaal     f 935,00

In het door de gebroeders Duyn ontworpen systeem van weeklonen bleef het salaris van de blokmaalder en de onderknecht dus gelijk, maar de steenknecht ging er 6 2/3e stuiver per jaar op vooruit. Volgens de olieslagers was het met dit systeem niet meer noodzakelijk om de molens in de onrendabele maanden mei, juni en juli toch te laten malen, omdat anders de knechts en hun gezinnen niet te eten hadden. Zij werkten immers voor slagloon. Dus als de molens stilstonden ontvingen ze niets.
De gebroeders Duyn schreven: “Door deze of dergelijke inrichtinge worden de knegts van een bestaan verzekerd en de meesters kunnen geheel naar hun welgevallen van vereischte omstandigheden de molens laten malen of stilstaan zonder een nadelige negotie ten gevallen der knegts te moeten doen”.

Het was rendabeler de knechts noodzakelijk onderhoud aan de molens te laten verrichten in de stille zomermaanden. Bovendien was er voor het molenvolk nog een ander voordeel. Men was verzekerd van een vast inkomen en de blokmaalder, de steenknecht en de onderknecht konden aan het eind van het jaar nog op het opgespaarde achterstallige loon van f 20,13 1/ 3 ; f 00,06 2/3 en f 4,13 1/ 3 rekenen.

De gebroeders Duyn schreven aan hun collega's: “De ondervinding doet ons zien, dat maar zeer weinig vrouwen van Olyslagerknegts eene behoorlijke spaarzaamheid in acht nemen ten tijde dat de verdiensten groot zijn”. 9

De knechts van de vier molens verklaarden zich accoord om het meerdere aan het eind van het jaar uitgekeerd te krijgen. Voor de blokmaalder betekende dat bijna drie weeklonen en voor de onderknegt iets meer dan een weekloon.
De olieslagers namen het schrijven voor 'notificatie' aan. Voor kennisgeving zouden wij nu zeggen. Verder deden ze er niets mee. Het oeroude slagloon bleef nog decennia lang in gebruik, maar het personeel van olieslagerij Adriaan en Claas Duyn & Comp. was in elk geval van het eeuwenoude slagloon afgestapt en overgeschakeld op weekloon.
Ruim 69 jaar later ontstond er echt loonoverleg en dat was ook toen - in 1871 - revolutionair. De opmerkelijke stap van de olieslagers was een gevolg van de grote internationale sociale onrust. De Frans-Duitse oorlog van 1870 was net achter de rug en de arbeidersrevolutie in Parijs, beter bekend als de Parijse Commune, was ook nog maar net de kop ingedrukt.

Interieur stoomoliefabriek De Vrede
Interieur stoomoliefabriek De Vrede met pletstenen en voorslag in 1902. De lijnolie werd gebruikt bij de vervaardiging van linoleum.
(Foto Stichting Archief Ron Couwenhoven)

Dit keer namen de gecommitteerden van het Olieslagerscontract zelf het voortouw. In de buitengewone vergadering van dit college van 2 november 1871 vroeg voorzitter Teeuwis Duyvis uit Koog aan de Zaan of het niet wenselijk was, dat de lonen in de olieslagerij werden verhoogd. Aanwezig waren mr. Hendrik Jan Smit, die behalve olieslager ook burgemeester van Zaandam was, Adriaan Houttuyn uit Zaandijk, de Zaandammers Jan Cornelis van Wessem en Cornelis Korff uit Zaandam, Cornelis Wildschut uit Jisp, Jan Vis Psz uit Zaandijk, Adriaan Laan uit Wormerveer en de secretaris van het contract, de Zaandijker notaris mr. Meindert Donker. Niemand was er tegen. Smit zei: “Dit voorstel heeft mijn volle sympathie”.

Het slagloon bleek toen op f 8,10 per last te liggen. Dat was dus lager dan in 1806, toen het voorstel-Duyn voor kennisgeving werd aangenomen. Smit had het uit eigen beweging al opgevoerd naar f  9,10. De heren wisten al met welk voorstel hun voorzitter zou komen, want Jan Vis kwam met gedetailleerde cijfers over de lonen, die in Sneek, Dokkum, Groningen en in de fabrieken van J. Prins in Wormer werden betaald. “In Groningen liggen de lonen nog beduidend lager dan bij ons”, wist Vis.

Duyvis stelde voor de basis voor de loonberekening te behouden. Hij wilde dus niet van het slagloon af, maar wilde dit wel optrekken van f 8,10 naar f 9,45. Hoe de verdeling dan per knecht zou zijn werd nog niet duidelijk, maar het voorstel werd met 8 tegen 1 aangenomen. Daarmee was de basis gelegd voor de allereerste collectieve loonronde in het toen al 270 jaar oude olieslagersbedrijf en waarschijnlijk ook de eerste in ons land.10

Op 14 november 1871 kwamen de concrete cijfers op tafel, toen de negen gecommitteerden hun voorstellen met de algemene ledenvergadering bespraken. Overigens hadden slechts 24 olieslagers de presentielijst in De Waakzaamheid in Koog getekend. Al snel bleek dat de loonsverhoging tot f 9,45 per last verwerkt zaad tot de volgende verdeling leidde:

Er zaten wel diverse haken en ogen aan. Adriaan Laan stelde: “Er zullen moeilijkheden ontstaan, indien alle zaden over een kam geschoren worden”. Hij pleitte daarom voor een loonsysteem dat gebaseerd was op het aantal geproduceerde koeken, waarbij hij voorstelde 75 cent per 100 koeken te betalen. Adriaan Prins vroeg zich af wat loonsverhoging in het algemeen zou betekenen: “De invloed van het besluit op andere lonen zal groot zijn, gezien de kracht van onze olieslagerij buiten de Zaan”.

Adriaan Laan ondervond zo weinig steun voor zijn voorstel, dat hij het weer introk, maar waarschuwde nog wel “dat de productiviteit van de molens de laatste jaren aanzienlijk groter is geworden”. Hij wilde er mee zeggen, dat het molenvolk en de fabrieksarbeiders daardoor al meer waren gaan verdienen, maar voorzitter Teeuwis Duyvis was het daar niet mee eens. “Dit heeft geen enkele invloed gehad op de toestand der fabrieksarbeiders”, wees hij deze uitspraak resoluut van de hand. Van Wessem pleitte voor een verhoging van 25 procent in plaats van de 16 procent, waarop het bestuursvoorstel uitkwam en Prins bracht nog naar voren “dat de verhoging van de lonen niets anders betekent dan dat deze in de prijs van het fabrikaat wordt doorberekend”.

Maar bij de stemming over de opmerkelijke loonvoorstellen van het bestuur van het Olieslagerscontract waren alle amendementen kansloos. Het bestuursvoorstel werd aangenomen met 31 tegen 2 stemmen, zodat voor de gehele olieslagerij in de Zaanstreek met ingang van 1 december 1871 deze loonsverhoging werd doorgevoerd.11

De olieslagers hadden op deze dag meer dan ooit bewezen, dat het al 144 jaar oude Brandassurantie Contract van de laangh 12
van Olymoolens uit 1727, alias het Olieslagerscontract veel meer was dan louter een brandverzekering.

Noten:

1 GAZ.NNA 28-4

2 GAZ.ONA 5851-87

3 GAZ.NNA 22-100

4 De Windroos2 Uit de windboeken van Cornelisz Honig pag 5 - dr. M.A. Verkade (1961)

5 GAZ.NNA 18-193

6 GAZ.PA 8-6 Notulen Olieslagerscontract 1845-1875

7 Duizend Zaanse Molens, pag. 102, 132, 134 en 140
P. Boorsma

8 GAZ.PA 8-2 Resolutieboek van de gecommiteerden van de Olieslagers 1762 tot 21-3-1808, dd. 20-6-1807

9 GAZ.PA 8-2 Resolutieboek van de gecommiteerden van de Olieslagers 1805 tot 1844, dd. 20-6-1807

10 GAZ.PA 8-6 Notulenboek Olieslagerscontract 1845 - 1875, dd. 2-11-1871

11 id., dd. 14-11-1871

12 laangh=lading