Al bijna 125 jaar, sinds de opening van het Noordzeekanaal in 1876, varen de ponten over deze toegangsweg van de haven van Amsterdam naar de zee.
Dat de provincie Noord-Holland door deze waterweg in twee delen werd gesplitst kon destijds op papier wel worden vastgesteld, maar hoe 'erg' het zou worden kon men niet vermoeden. De opkomst van de automobiel
maakte van het Noordzeekanaal een barrière en van het gebied ten noorden ervan een schiereiland.
Door: Cees van Dalsum
De oude Hemponten met op de achtergrond de spoordijk en het station Hembrug
Foto: Gemeente Archief Zaanstad |
Het grondgebied van enige gemeenten werd door het graven van het Noordzeekanaal letterlijk in tweeën gesplitst. Het rijk verplichtte zich toen tot het verzorgen van een gratis overtocht.
Amsterdam had (en heeft) zijn gemeenteponten over het IJ, Rijkswaterstaat nam de veerdienst over het Noordzeekanaal voor zijn rekening.
“Daar kent men ook het beroep van pontwachter”, vertelt Dirk Plat (67) uit Krommenie. Hij was jarenlang 'schipper' op de gemeenteponten van de hoofdstad. Eerder werkte hij destijds op een sleepboot van Rederij
Goedkoop, ook op het Noordzeekanaal.
“Bij de gemeenteponten, die iets groter waren dan die van het rijk - al had die een aantal jaren de nog grotere Donaupont - , was je verplicht met twee schippers te varen. Het rijk had een gezagvoerder en een pontwachter”.
Wanneer je op het dek werkte had je de verantwoording voor het opstellen van de auto's. Plat: “Op de gemeentepont vulden we soms vier rijstroken. Dan stond alles opgepropt. De mensen moesten blijven zitten, want een portier kon je niet meer openen. Uit veiligheidsoverwegingen is dat later verboden”.
Merkwaardig vindt Plat het, dat er tussen rijk en gemeente verschillen waren in de beoordeling van de gevaren van het overzetten van gevaarlijke stoffen. “Op een gemeentepont stond een wagen met munitie gewoon tussen de andere auto's. Op de rijkspont, zoals bij de Hembrug, mocht er verder niets mee als er munitievervoer was. Dan moest alles wachten, hoe groot de file ook was”.
Voor een buitenstaander lijkt het een saai baantje, het steeds maar weer heen-en-weer over hetzelfde stukje water.
“Niets is minder waar”, zegt Plat, “Er gebeurt veel op het water. Je moet altijd uitkijken. Het Noordzeekanaal en het IJ worden druk bevaren.
Je moet goed opletten op de voorrangsregels”.
Die zijn, zo zegt hij, in de loop der jaren wel veranderd. “Er was een tijd, dat je als pont altijd voorrang had. Dat is nu niet meer zo. Dan is het uitkijken, vooral als het mistig is”.
De Velsertunnel was de eerste ondergrondse verbinding, daarna volgden de Coentunnel en - in Amsterdam - de IJtunnel en de Zeeburgertunnel. En als voorlopig (?) laatste de Wijkertunnel. Het beroep van pontwachter zal volgens Plat nog lang blijven bestaan. “Er zijn wel tunnels gekomen, maar daar heeft het langzaam verkeer niets aan. Voor voetgangers en fietsers zullen de ponten nodig blijven”.