MBTZ Logo

Deel II: Van olieslager tot speciaalvetten

Wessanen, Nomafa, Friwessa en Karlshamns

Met Stoom – Nummer 39 - Juni 2001

Terug naar deel 1 Terug naar deel 1 Deel 2 Naar deel 3


Veranderingen in de grondstoffenmarkt

Na de Tweede Wereldoorlog werden palmpitten als nieuwe grondstof in de oliefabriek van Wessanen geïntroduceerd. Deze grondstof bleek goed te verwerken; het verlies dat optrad was kleiner dan bij andere grondstoffen. Kopra blijft in deze tijd echter de belangrijkste verwerkte grondstof in De Tijd; het leverde naar verhouding de meeste olie op. Lijnzaad werd van ondergeschikt belang en raapzaad, dat toch altijd al in kleinere hoeveelheden geperst werd, kwam voor het laatst in de boeken voor in 1959.

In de jaren zestig zat de onderneming, inmiddels 'Wessanens Koninklijke Fabrieken' geheten, in een overgangsperiode. Het bedrijf was inmiddels aan de beurs genoteerd, maar de directie bestond nog altijd grotendeels uit leden van de familie Laan. Dhr. Verspyk, de voorzitter van de directie, was een aangetrouwd lid van de familie. Er zat nog een Laan in de directie en een neef van Verspyk. De andere drie leden van de directie waren geen familieleden. Wessanen dreef in deze periode grotendeels op haar traditionele activiteiten:

Het enige nieuwe product dat er was bijgekomen, was de kalvermelk, die Wessanen in de jaren vijftig ontwikkeld had. In de oliefabriek werd in de jaren zestig voornamelijk kopra tot kokosolie en veekoeken verwerkt. De kopra kwam voor het grootste deel uit de Filippijnen en Indonesië. De olie werd verkocht aan industrieën die ruwe olie verwerkten, met name de margarine-industrie en de zeepindustrie.

Opvallend is, dat de handelsfunctie binnen de onderneming, zeker in de oliesector, altijd een belangrijke plaats bleef innemen, zij het minder belangrijk dan in de 19de eeuw. Het was uitermate belangrijk om het goede moment af te wachten om de grondstof te kopen en het goede moment om het halfproduct dat in de fabriek gemaakt wordt, te verkopen.
Alleen zo was het nog mogelijk de onderneming winstgevend te houden, daar de concurrentie op de markt steeds fellere vormen aannam. De oliezaad producerende landen gingen vaker de oliezaden zelf verwerken, met behulp van subsidies. Al in de jaren zestig was dan ook duidelijk, dat het slaan van oliehoudende zaden door Wessanen niet vol te houden was.

Wat eerder is gebeurd met de lijnzaad, dreigde nu ook met de kopra te gebeuren: de grond-stoffenleveranciers in de Filippijnen konden het zelf goedkoper doen. Er waren op dat moment maar weinig ondernemingen die palmpitten verwerkten tot palmpitolie en Wessanen werd een specialist op dat gebied. Duidelijk was echter wel, dat ook deze specialisatie in de toekomst niet te handhaven zou zijn. De eerste industrieën in Afrika werden op poten gezet en ook in Maleisië begon de industrie, die daar later zeer grote vormen zal aannemen, op te komen.

  Meelfabriek De Tijd  
  Overzichtfoto uit 1938 van de fabrieken De Tijd en De Vlijt aan de Zaan. Na de oorlog nam de bedrijvigheid toe en werd het fabriekscomplex van Wessanen uitgebreid.
Foto: Aviodome, voorheen KLM - Aero Carto
 

Op zoek naar een nieuw product

Om te voorkomen dat De Tijd gesloten zou moeten worden, werkt men opnieuw aan de ontwikkeling van een nieuw product. Daar bestonden al een tijd plannen voor. Al in 1962 is er in De Tijd een proefopstelling met betrekking tot het gefractionneerd kristalliseren van palmpitvet in werking gesteld. Wie dit proces heeft uitgevonden, is niet meer te achterhalen.

Had Wessanen het zelf bedacht, of heeft men het afgekeken? Uit het artikel elders in dit nummer over Loders-Croklaan blijkt, dat deze grote concurrent van Wessanen al in de jaren vijftig met dergelijke experimenten bezig was. Heeft Wessanen daar lucht van gekregen? Feit is, dat in de jaren zestig langzamerhand in oliekringen bekend werd, dat door palmpitvet te fractioneren een product gemaakt kon worden, dat de fysische eigenschappen van cacao-boter nabootste, met name het smeltgedrag.
Dat was zeer interessant, want cacaoboter was een dure grondstof, die de chocolade-industrie graag wilde vervangen door een goedkopere variant. De ontwikkeling van een dergelijk product leek voor de olie-industrie van Wessanen dé manier te zijn om uit de malaise te komen.

Men stuitte echter op een groot probleem. Eind jaren twintig had Wessanen haar margarine-fabriek verkocht aan Van den Berg & Jurgens, dat inmiddels met het Britse Lever was gefuseerd tot het machtige Unilever. Bij die verkoop was een contract afgesloten, waarbij Wessanen had beloofd, om nooit meer, waar ter wereld dan ook, olie te veredelen.
De Tijd leek daardoor gedoemd te verdwijnen, want zij kon het in de concurrentie met oliezaden producerende landen niet meer bolwerken. Onderhandelingen met Unilever leverden in eerste instantie niets op. Een geluk voor Wessanen was, dat er op dat moment binnen de EEG aan regelgeving op dit gebied werd gewerkt: men vond dat dit soort monopolies niet meer zouden mogen bestaan. Ook Unilever zag in dat het contract met Wessanen waarschijnlijk onhoudbaar zou zijn en koos eieren voor haar geld. Wessanen mocht de olie gaan fractioneren, maar beloofde zich de eerste vijf jaar niet bezig houden met de volgende stappen in dit proces, namelijk het raffineren en harden van oliën en vetten. Wessanen kon dus voorlopig geen consumentenproducten maken, wat de specialiteit was van Unilever.

Cacao-oliesector

In diezelfde tijd nam Wessanen een belangrijke stap: dhr. Van Driel werd aangetrokken als voorzitter van de directie. Hij was de eerste directievoorzitter, die geen deel uitmaakte van de familie Laan. Van Driel ging voortvarend te werk binnen de onderneming, die in zijn ogen hard aan modernisering toe was. De verschillende afdelingen werden omgevormd tot zelfstandige business-units.
Voor de oliefabriek betekende dit, dat er een cacao-oliesector werd gevormd, waarvan de olie een werkmaatschappij werd. Binnen de cacao-oliesector werd met name de oliefabriek grondig gesaneerd: de verwerking van lijnzaad en kopra werd tot een kwart verminderd. Drie van de zes persen werden stilgelegd en de bezetting in de fabriek liep terug van 250 naar 100 man. Van Driel wilde af van de simpele basisproducten en meer hoogwaardige producten aanbieden. In de cacao-oliesector bleef men druk bezig met het onderzoek naar de mogelijkheden van cacaoboter vervangende vetten.

Eind jaren zestig al was door Wessanen Olie een proefinstallatie gebouwd onder de codenaam AGO (Afdeling Geharde Oliën). Nadat met deze installatie uitgebreide proeven waren gedaan, werd begin jaren zeventig een fractioneringsbedrijf, ook wel vetperserij genaamd, gebouwd. Men stelde een plan op om in eerste instantie met vijf persen te starten voor de fractionering van palmpitvet. In 1970 bezocht een delegatie van de oliesector van Wessanen de Verenigde Staten om te kijken of er een afzetmarkt bestaat voor palmpitfractionaat. De grote chocolade-producenten in de VS bleken inderdaad geïnteresseerd zijn. De regelgeving was in Amerika op het gebied van cacaoboter minder streng. In Europa betekent een kleine bijmenging bij de cacaoboter in de jaren zeventig nog altijd, dat het eindproduct geen chocolade meer mocht heten.

Met de nieuwe fractioneringsinstallatie kon men palmpitvet splitsen in een hard deel (palmpitstearine) en een zacht deel. In eerste instantie was er maar één klant en stond de vetperserij meer stil dan dat hij liep. Tot grote opluchting van de oliesector van Wessanen, sloeg het product na enige tijd toch aan en moest de productie worden opgevoerd, om aan de vraag te kunnen voldoen. In De Tijd nog werden daarnaast nog altijd palmpittengeslagen. Het palmpitvet daaruit was vaak de grondstof voor het fractioneringsbedrijf.
In 1975 bleek ook dit niet meer rendabel en werd de productie van ruwe olie aan De Tijd geheel stopgezet.

Ook de ontwikkelingen in de verdelingsindustrie verliepen zeer snel. Begin jaren zeventig ontwikkelde Maleisië haar eigen palmpitolie industrie. Het begon met palmpitvet, maar al snel ging men ertoe over, het palmpitvet te fractioneren. De oliesector van Wessanen Olie zag die ontwikkeling aankomen. De oliesector produceerde op dat moment een halffabrikaat voor een cacaobotervervanger op basis van gefractioneerd palmpitvet en leverde dat product aan enkele grote klanten in Europa en Amerika. Men bleef zich kwetsbaar voelen en wilde een hoogwaardiger product met meer toegevoegde waarde maken, om op die manier de concurrentie voor te blijven. Liefst produceerde men de cacaobotervervanger geheel zelf, maar dat zou betekenen, dat men het halffabrikaat moest gaan raffineren en harden. De vijf-jarige termijn die Unilever had bedongen, liep in 1976 af en kennis om zelf te raffineren en te harden had Wessanen op dat moment niet. Na een mislukte samenwerking met het Belgische Oleofina viel het oog al snel op Nomafa, een bedrijf dat eveneens in de Zaanstreek actief was en slechts een dorp verderop aan de Zaan gevestigd is.

De Noordhollandsche Margarine Fabriek

We doen nu een stap terug in de tijd, om de ontwikkeling van de partner van Wessanen Olie op een heldere manier te kunnen schetsen. In 1884 richtte Gerbrand Vis een handelsfirma in zuivelproducten op in het toen nieuw gebouwde pakhuis Kampen, ten noorden van de Zaandijker sluis aan de Lagedijk.
Het Zaanse geslacht Vis had toen al een lange tradititie in de handel en de windmolenindustrie. In 1903 werd de handelsmaatschappij omgezet in N.V. Zuivelmaatschappij De Kroon v/h Gerbrand Vis Hz.. De maatschappij hield zich vooral bezig met het leveren van roomboter aan de verwerkende nijverheid in Nederland. Daarnaast werd ook kaas verhandeld.

  Noordhollandsche Margarinefabriek  
  Acterzijde van de Noordhollandsche Margarinefabriek. Datering is midden jaren dertig van de twinstigste eeuw.
Foto: Gemeente Archief Zaanstad
 

In 1930 besloot de zoon van Gerbrand Vis, Gerbrand Vis Gz. tot de oprichting van de N.V. Noord-Hollandsche Margarinefabriek. Het bleek een goede tijd te zijn voor de nieuwe margarinefabriek: door de economische crisis, die op dat moment een groot deel van de wereld in zijn greep had, nam de koopkracht van de Nederlandse bevolking af en stapten veel mensen over van roomboter naar de goedkopere margarine. Het ging echter op den duur zo slecht met de veehouderij, dat de overheid in 1932 een menggebod uitvaardigde.
Men ging over tot de beperking van de totale margarineproductie van Nederland met bijna 20%, tot 1050 ton per week. Ook kwam een zogenaamde 'magarineconventie' tot stand, om een prijzenoorlog tussen de margarinefabrikanten te voorkomen. Ongeveer twintig fabrikanten werden lid. De conventie verdeelde vervolgens de productie onderling.

De Noord-Hollandsche Margarinefabriek kreeg een quotum van 3% toegewezen. Ter vergelijking: Van den Bergh & Jurgens hadden een quotum van 73,6% . De andere fabrieken hadden quota van 2 tot 3%.

Werd de Noord-Hollandsche Margarinefabriek nu wel of niet met behulp van Wessanen opgericht? Van den Bergh & Jurgens, die net de margarinefabriek van Wessanen hadden overgenomen, waren ervan overtuigd en reageerden dan ook geïrriteerd. Zij vermoedden dat de nieuwe fabriek niet geheel onafhankelijk was en dat Vis in ieder geval ex-werknemers van Wessanen in dienst had genomen. Hiervan is echter geen bewijs terug te vinden. Wel is bekend, dat de margarinefabriek in eerste instantie gebruik maakt van tweedehands machines. Die had Vis echter in het buitenland aangeschaft en deze kwamen dus ook niet van Wessanen. Ook zijn er voor zover bekend geen pogingen gedaan door Van den Bergh & Jurgens om alsnog ook de Noord-Hollandsche Margarine Fabriek over te nemen. Het margarinebedrijf uit Oss had op dat moment belangrijkere zaken aan het hoofd; men zat midden in de fusiebesprekingen met Lever, die zouden uitmonden in de oprichting van Unilever.

Terug naar deel 1 Terug naar deel 1   Deel 3 Naar deel 3