Dit is deel 1 van:

De Zaanstreek

uit haar verleden en heden

Door P.G. Kuijk, uitgegeven in 1923
Bewerkt voor deze website door Cees Kingma

Deel 2 Naar deel 2

Uitgegeven met medewerking der Kamer van Koophandel en Fabrieken Zaanland en met instemming van het Departement "Zaanstreek" der Maatschappij van Nijverheid en de Vereniging tot Bevordering van het Vreemdelingen verkeer te Zaandam - 1923


VOORWOORD

L.S.

  Toen ik door den Uitgever van dit geschrift werd gevraagd of ik de verzorging van den tekst op mij wilde nemen, heb ik die taak gaarne aanvaard, omdat het mij aangenaam was te mogen medewerken aan een werkje, dat de belangrijkheid onzer aloude Zaanstreek nog weer eens onder de aandacht van het opkomende geslacht zou kunnen brengen.
  Het boek is echter niet geschreven door een historicus. Ook is de omvang te beperkt om uitvoerig op de feiten te kunnen ingaan. Doch ik achtte dit ook niet noodig.
  Mijn doel was een steentje te willen bijdragen om waardeering aan te kweeken voor den grooten arbeid die door vroegere geslachten, (zoowel door werkgevers als door werknemers), is tot stand gebracht.

  In de tweede plaats hoopte ik, dat door dit werkje de belangrijkheid onzer streek ook nog meer naar buiten bekend zou worden.
  Het ligt voor de hand, dat ik voor de historische gegevens die ik aanhaalde mijn toevlucht moest nemen tot de onder de oudste Zaankanters nog wel bekende Soeteboom's 'Arcadia', Jacob Honig's 'Geschiedenis der Zaanlanden', Loosjes' Zaanlandsche Dorpen en verder tot de geschriften van onzen zeer verdienstelijken 'streekgenoot' Gerrit Jan Honig, wien ik op deze plaats gaarne hulde breng voor alles wat hij voor onze Zaanstreek heeft gedaan.
  Dit boekje gaat de wereld in met den wensch, dat de Zaanstreek, die thans ook onder den druk der tijden veel te lijden heeft, weldra weder haar volle kracht moge ontplooien en dat met de opleving van handel en industrie haar bevolking een nieuwe periode van welvaart en geluk tegemoet moge gaan.
  Allen, die mij in eenig opzicht bij de samenstelling van dienst zijn geweest, mijn hartelijken dank!

P.G. KUYK.
Zaandam, Juli 1923.

In de inleiding beschrijft P.G. Kuyk op zwierige toon de geschiedenis van de Zaanstreek. Hij begint z'n verhaal dan ook met het citeren van Napoleon die op den 11e October 1811 op de Hooge Sluis te Zaandam een oogenblik zijn aandacht wijdde aan de rivier de Zaan en door de schoonheid van het landschap getroffen, zich een "sans Pareil" liet ontvallen.
Dat is dus ook de dag waarop de stad 'Zaandam' ontstond. Napoleon beval dat vanaf dat moment de dorpen Oost- en Westzaandam tot één gemeente zouden worden samengevoegd.

Vervolgens beschrijft Kuyk alle dorpen aan de Zaan afzonderlijk. Hij maakt daarbij regelmatig gebruik van citaten uit Loosjes' Beschrijving der Zaanlandsche dorpen.
Een aardig voorbeeld van deze citaten is de beschrijving door Loosjes van het vriendelijke dorp aan de Wester Zaanoever 'Wormerveer' in 1794:

Het strekt zich bijkans een half uur gaans langs de Zaan uit, en wel in diervoege, dat genoegzaam alle de Huizen, maar weinig uitgezonderd, het gezicht van vooren op de Zaan hebben, langs welke de gemeene weg loopt. Dit geeft een zeer aangenaam gezigt, zoo voor de Bewoonders op de dagelijks in meenigte voorbijkomende Vaartuigen, als uit de Vaartuigen op de Huizen.

En verder heet het:

Aan de Oostkant van de Zaan, onder het gebied van Wormer, is een groot getal Moolens, waarvan de meeste Olymoolens zijn, die aan de Inwoonders van Wormerveer behooren.


In de tachtigjarig oorlog werd Wormerveer door de Spanjaarden geheel platgebrand, maar na de aftocht van de Spaanse legioenen werd het dorp weer snel opgebouwd. Stonden er in 1613 94 huizen, in 1638 waren het er reeds weer 170, en in 1793 al 354.

Wormerveer in de 18e eeuw
Uit Loosjes Zaanlandsche dorpen
Wormerveer in de 18e eeuw

Tijdens de beschrijving van de diverse dorpen geeft Kuyk in 1923 een overzicht van de industriële activiteiten zoals die te herkennen zijn:

Krommenie Wevers en zeildoekmakers
Koog aan de Zaan Olie-, pel-, verf-, houtzaagmolens
Zaandijk Papierfabricatie
Wormerveer Oliemolens en olie handel

De opkomst van handel en industrie in de Zaanse dorpen was, volgens Kuyk, eigenlijk een logisch gevolg van de vroegere middelen van bestaan in deze streek. Voor de tachtigjarige oorlog leefde de bewoners van de Zaanse dorpen van landbouw, veeteelt, en visvangst op zowel de binnenmeren als de zeevisserij. Het lag voor de hand dat deze activiteiten allerlei andere industrieën, zoals kuiperijen, hellingen en timmerzaken aantrokken.

Werd in het begin nog slechts het graan van de plaatselijke landbouwers verwerkt, al snel werd ook graan, en andere landbouw producten, uit geheel Europa op de Zaanse molens vermalen. Omstreeks 1537 liet de Westzaner Jan Yff een eigen schip met 150 last graan in Danzig ophalen om ze in Nederland te verkopen.

De ontwikkeling van het gebied heeft zeer ernstig gelden onder de Spaanse bezetting. Niet alleen dat de handel volledig werd stilgelegd, de Spanjaarden hielden ook danig huis onder de bevolking en z'n eigendommen. Pas nadat Amsterdam in 1578 ook, net als eerder de Zaanstreek, de zijde van Willem van Oranje koos en er een einde aan de heerschappij van Spanje in Noord-Holland en West Friesland kwam, kon de handel en industrie zich weer verder ontwikkelen.

De industrialisatie kwam pas echt op gang toen Cornelis Cornelisz van Uitgeest in 1592 de eerste houtzaagmolen uitvond en daarvoor ook octrooi aanvroeg. In 1604 volgde Dirk Sybrantsz met een tweede houtzaagmolen "de Graauwe Beer" aan de Westzijde. Voordat men het zagen van hout beheerste waren er reeds meel- en oliemolens in bedrijf in de Zaanstreek.
Al reeds in 1439 had Gerard van Poelgeest een vergunning van Margaretha van Bourgondië - gravinne van Henegouwen, Holland, en Zeeland te West-Zaandam een korenmolen te bouwen. Deze molen, 'De Zwarte Ruiter' (of z'n voorloper) werd als eerste Zaanse windmolen beschouwd. In 1864 werd deze molen, o.a. bewonderd door Czaar Peter en Napoleon, gesloopt. Op z'n naambord stonden de volgende dichtregels:

De Ruiter in het veld, rijd om de buit te halen
En ik ben hier gesteld om tarwe en rog te malen
Gelijk een ruiter waagt voor 't Vaderland zijn lijf
Zoo ben ik hier gesteld, den burgers tot gerijf

Kuyk beschrijft kort de diverse uitvindingen m.b.t. houtzaagmolens en het enorme belang van deze technieken voor de ontwikkeling van de houtindustrie in de Zaanstreek. Hij stelt dat in het jaar van het uitgeven van dit boekje, 1923, de houtzagerij een der belangrijkste bedrijven in de Zaanstreek is. De handelscontacten waren daarom ook voornamelijk gelegd tussen de belangrijkste leveranciers van hout: Duitsland, Zweden en Noorwegen.

Vervolgens besteed Kuyk veel aandacht aan het ontstaan van de papierindustrie in de Zaanstreek. Reeds in het begin van de 18e eeuw waren er in Oost- en Westzaan meer dan 30 eigenaars van papiermolens terwijl er zich ruim 800 arbeiders in deze industrie werkzaam waren.

Met enig weemoed merkt Kuyk op: In het jaar 1768 bevonden er zich aan de Zaan nog tusschen 30 en 40 papiermolens. Thans in het jaar 1923 bestaat er nog één. Het is de molen "De Schoolmeester" aan het Guispad tusschen Zaandijk en Westzaan. De molen werkt nog steeds en is eigendom van de firma Gebr. de Jong te Westzaan.

Het Guispad en de papiermolen 'de Schoolmeester' in 1931
Uit 'De Zaanstreek voorheen en thans' door S. lootsma uit 1931
Schoolmeester

Vervolgens gaat Kuyk in op de ontwikkelingen m.b.t. de verschillende pelmolens. Hij legt daarbij ook een verband met het veranderende eetpatroon van de Nederlanders. In eerste instantie was het in hoofdzaak het pellen van gerst tot gort. Zodra echter ook de rijst bekend werd als volksvoedsel kwamen in de 19e eeuw de eerste rijstpelmolens. De Zaanse rijstpellerij werd een der machtigste industrieën ter wereld.

Oliemolens waren al langer bekend. De eerst bekende oliemolen werd door paarden voortbewogen. In andere plaatsen in Europa en ook in Nederland kwamen windmolens voor het persen van olie. Maar Kuyk beschrijft als eerste Zaanse oliemolen aan de Zaan de molen 'De Walvis' in Jisp in 1611.
De tweede oliemolen 'De Oude Wolf' dateert van 1617. Deze molen is gesloopt in 1875.
De eerste olie uit deze molens was waarschijnlijk 'raapolie'. Later werd dit uitgebreid met 'het slaan' van hennepzaad en lijnzaad. De eerste marktnotering van raapolie is van 1669, en van lijnolie van 1682.

Het olieslagersvak werd een zeer belangrijke industrie. In 1708 stonden er in Oost- en Westzaan ongeveer 70 oliemolens. In 1768 waren er dat reeds 123 en men bouwde nog door.

Al deze industriële activiteiten hadden ook tot gevolg dat er allerlei nieuwe handelscontacten werden gelegd. Daarnaast ontstond de behoefte aan nieuwe vormen van dienstverlening. Het meest bekend is waarschijnlijk de oprichting van de onderlinge verzekeringsmaatschappijen zoals het meest bekende 'Olieslagerscontract' uit 1727. Dit contract werd pas ontbonden in 1912. In het begin werd dit contract gebruikt voor het verzekeren van de lading. In 1733 werd het uitgebreid tot de verzekering van de molens zelf.

Kuyk citeert vervolgens zeer uitgebreid het relaas van de opvolgende generaties der alom bekende Zaanse olieslagersfamilie Honig uit de Korte Geschiedenis van Zaanland's Nijverheid uit het jaar 1869 van de hand van 'zeer verdienstelijken Zaanschen geschiedsvorscher Gerrit Jan Honig'.

Het hierboven genoemde citaat levert een duidelijk bewijs hoe sommige industrieën van geslacht op geslacht werden voortgezet. Kuyk beschrijft de verbanden tussen de diverse ondernemingen zoals die in het Olieslagerscontract zijn opgenomen en de in 1923 nog bestaande ondernemingen van de familie Honig.

Het hoofdstuk over molens word afgesloten met een overzicht van de producten die in de Zaanstreek met molens gefabriceerd of verwerkt:
hout, gerst, olie, papier, verf, snuif, tabak, mosterd, schilpzand, meel, blauwsel, loodwit, cement, koffie, en vele andere artikelen. Omstreeks het midden van de 18e eeuw hebben er ongeveer 600 à 650 molens gestaan in de Zaanstreek.

Naast de reeds genoemde industrieën noemt Kuyk verder nog de zeildoekweverijen in Krommenie, Krommeniedijk en Assendelft. In 1730 werden er in de genoemde plaatsen circa 60.000 rollen zeildoek per jaar gefabriceerd.
Wormer had z'n unieke industrie: "beschuitbakkerijen". In het begin van de 17e eeuw waren er ongeveer 150 bakkerijen. Kuyk verteld hier een aardige anekdote over de helaas niet meer bestaande beschuittoren in Wormer. Deze toren was gebouwd om de bakkers middels klokgelui te laten weten wanneer zij hun ovens mochten aansteken en wanneer zij 's avonds hun ovens moesten doven.

De volksmond wil nu dat Wormers lange tijd niet gaarne vreemdelingen in hun dorp zagen. Waar nu de beschuittoren aan den kant van den toegangsweg naar het dorp gebouwd was en aan de achterzijde bij het water stond, werden vreemdelingen vaak gedwongen achter de toren om te gaan, waardoor zij alvorens in het dorp te arriveren eerst een nat pak moesten halen.

Vervolgens noemt Kruik ook de kleinere takken van nijverheid zoals stijfselmakerijen en de linnenbleekerijen. Deze industrie resulteerde uiteindelijk in de grotere stijfselfabrieken in Koog aan de Zaan en in Zaandam.

Deze inleiding in de Zaanse industrie geschiedenis wordt door P.G. Kuyk besloten met een beschrijving van de twee bronnen van welvaart die de Zaanstreek tot ongekende bloei zouden brengen: de Groenlandsvaart en de Scheepsbouw.

De Overtoom te Westzaandam in 1717
Uit Loosjes Zaanlandsche dorpen
De Overtoom in Westzaandam

Algemeen wordt deze industrie tak gezien als het meest interessante tijdperk uit de Zaanlandsche geschiedenis. Voor de 17e eeuw waren er langs de Zaanoevers alleen wat werven om de schepen te herstellen. Later werden die werven ingericht voor het bouwen van nieuwe schepen voor zowel de binnenvaart als voor de zeevaart. Overbekend is het verhaal van Czaar Peter die uit Rusland naar de Zaanstreek kwam om het vak te leren.

In het begin van de 18e eeuw waren er reeds meer dan 50 scheepswerven. Er was zelfs een werf waar binnen twee jaar niet minder dan 20 nieuwe schepen te water werden gelaten. Volgens een oude kroniek van Medeblik stonden in juni 1708 te Zaandam 306 nieuwe schepen en vaartuigen op de hellingen.

Kuyk verliest zich dan in de 'ongekende technische mogelijkheden' van zijn tijd (we schrijven nog steeds 1923) als hij beschrijft hoe het "overwinden van schepen" gebeurde. Door de te kleine sluizen in de dam in de Zaan werden, sinds 1609, schepen via de 'Overtoom' over de dam in de Zaan getrokken. Kuyk verwijst verder naar de zeer uitgebreide beschrijving van de Overtoom in het al eerder genoemde Zaanlandsche Dorpen van Loosjes.

Van 2 october 1678 tot 18 mei 1680 werden er 54 schepen 'overgewonden'; van 2 augustus 1692 tot 17 juni 1694, 63; en van 27 october 1700 tot 10 maart 1718 waren het er volgens Kuyk nog 97. Op 10 maart 1718 ging, na ruim honderd jaar, het laatste schip over de Overtoom.

Kuyk kleurt zijn verhalen met bekende Zaanse anekdotes en volksverhalen. Zo beschrijft hij hier de ontdekkingen van Daam Schijf. In 1743 kwam Schijf met het plan een boot te bouwen die door raderen zou worden voortbewogen, waardoor het schip niet meer afhankelijk zou zijn van de wind. De bedoeling was de raderen in beweging te brengen door een paard, zoals men dat tegenwoordig nog ziet in dorsmachines bij de landbouwers (in 1923).
Helaas had Schijf buiten het conservatisme van het publiek gerekend. Hij pakte z'n plannen groot aan. Er werd met enkele rijke Zaanse personen een financiële combinatie gevormd en een scheepswerf geselecteerd. In 1743 werd met de bouw begonnen. Een voor die tijd gedurfd project en het getuigd van een grote ondernemingsgeest die in de Zaanstreek heerste.

Hij had echter buiten de gemoedsrust van de Zaankanter gerekend. Schijf bouwde een 'spookschip' volgens de Zaankanters en werd uitgejouwd. Het einde van de zaak was jammerlijk:

Den 20en Juni was het vaartuig gereed en zou de proeftocht in de Achterzaan plaats hebben. Een groote menigte was op de been om de nieuwe uitvinding te zien.
Onder bedreigingen van het publiek, werd het schip te water gelaten en "strandde" eenige minuten later aan den overkant der Zaan. Van alle kanten werd het door het opgewonden volk bestormd, geplunderd en gesloopt.

De vrees voor het nieuwe had de doorvoering van een goed plan onmogelijk gemaakt. Daam Schijf verliet arm de Zaanlanden.

Het ontwerp van het schip van Daam Schijf
Het ontwerp van Daam Schijf

Het bezoek van Czaar Peter aan de Zaanse scheepsbouwers word door P.G.  Kuyk in het boekje als een hoogtepunt in de Zaanse geschiedenis beschreven. De Czaar arriveerde in Zaandam op 18 augustus 1697 en vertrok op 25 augustus naar Amsterdam. Na z'n bezoek aan Engeland keerde de Czaar op 25 mei 1698 weer terug in zaandam. Vast staat dat na de terugkeer naar Rusland een levendige handel is ontstaan tussen de Zaanstreek en Rusland.
De Czaar is daarna nog diverse malen op bezoek geweest in de Zaanstreek. Hij bracht daarbij ook bezoeken aan de andere industrieën die toen in de Zaanstreek waren. Later is Rusland van een goede handelspartner veranderd in een geduchte concurrent. De kennis die de Czaar bij z'n bezoeken aan de Zaanstreek heeft opgedaan wordt algemeen toch gezien als de voornaamste oorzaak van de concurrentie.

Het historische overzicht wordt door Kuyk besloten met een korte beschrijving van de 'walvischvaart' ook wel 'de Groenlandsvaart' genoemd. Reeds in het begin van 17e eeuw zijn de Zaankanters naar de Noordelijke IJszee op de 'walvischvangst'. Maar na 1645 begint de grote uittocht naar Spitsbergen, Groenland, Straat Davids en het Beeren-eiland.
Alle Zaanse dorpen (behalve Wormer) namen aan de Groenlandsvaart deel. Het dorp Jisp was bijzonder actief op dit terrein en richtte veel traankokerijen op.
Honderden Zaanse arbeiders monsterde aan en togen naar de koude noordelijke gewesten. Hadden de pel- en oliemolens door gebrek aan zaad geen werk dan voeren de pellers- en olieslagersknechten op de Groenlandsvaart.

Het hoogtepunt van de Groenlandsvaart lag aan het einde van de 17e eeuw. De 112 schepen die in 1697 uitvoeren brachten niet minder dan 1197 walvissen thuis. Deze brachten 39.484 vaten spek op.
In de herfst van 1697 kwamen 78 Groenlandsvaarders met de vlag in top tegelijk de Zaan opvaren. Het was nog niet eerder voorgekomen dat alle omstandigheden zoals weer en wind zo hadden samengewerkt dat zoveel schepen gelijktijdig uit het hoge noorden naar de Zaan terug kwamen.

Het zal dus duidelijk zijn dat de Groenlandsvaart een van de oorzaken was van de snelle ontwikkeling van het Zaanse scheepstimmerbedrijf.
De Groenlandsvaart heeft circa twee eeuwen geduurd. Aan het einde van de 18e eeuw is deze industrie tak ten onder gegaan.

P.G. Kuyk besluit dit gedeelte van zijn boekje met een aantal stichtelijke woorden:

In de nieuwe eeuw zou alles anders worden.
De Zaanstreek had glorierijke dagen beleefd. De Zaansche dorpen hadden bij den aanvang der 19e eeuw twee eeuwen van grootheid en beroemdheid achter den rug.
Er was in geheel Europa geen streek te vinden waar op zulk een kleine uitgestrektheid gronds, zooveel ambachten en bedrijven uitgeoefend werden.
Aan de groote bedrijven (die hierboven beschreven zijn) knoopten zich de anderen vast of ontstonden als noodzakelijk gevolg van de behoeften der reeds gevestigde takken van bestaan.
Weverijen, stijfselfabrieken, zeildoekmakerijen, leerlooierijen, lijnbanen of touwslagerijen, kuiperijen, smederijen verrezen en gingen onder, doch verschaften vele jaren aan duizenden brood.
Verf, loodwit, kaarsen, blauwsel, tabak, snuif, ja wat werd er in de nijvere Zaanstreek niet verwerkt of gefabriceerd.
Zelfs vond men er in die tijd klokken- en kompasmakers en in het midden der 18e eeuw diamantslijperijen te Oostzaan.
Wat een tijden van arbeid en bedrijvigheid !

Geslachten gingen heen, geslachten stonden op en zij allen werkten en bouwden met naarstige hand aan de toekomst der Zaanlandsche dorpen.
En van Zaandam tot Krommenie, Wormerveer tot Jisp, Tusschen Westzaan en Oostzaan, stonden die honderden windmolens, die alle mogelijke artikelen fabriceerden.

Met hun grauwe en gekleurde zeilen doorkliefden de wieken de lucht, vervroolijkten bij de dag de groene landerijen en gaven de gehele streek een aanzien van ongekende bedrijvigheid.
En des avonds teekenden hun sombere gevaarten zich af tegen den donkeren hemel en geleken zij op geweldige vierarmige reuzen, die met hun dreigende armen de kleine dorpen en hun eenvoudige bewoners bewaakten.

De stemmen, die uit dat verleden tot ons Zaankanters komen, verhalen van den grooten arbeid van heel een nijvere en vindingrijke bevolking.

In deel 2 gaat P.G. Kuyk in het hoofdstuk Van Wind tot Stoom en Electriciteit in op de verdere ontwikkeling van de Zaanse industrie.

  Deel 2 Naar deel 2