Met zijn langdurige missie voor het Zaanse industrieel erfgoed sloeg Met Stoom hoofdredacteur Jur Kingma eind juni de cultuurprijs Zaanse Schone van Rotary Zaandam aan de haak. Kingma komt uit een geslacht van papiermakers bij Van Gelder Zonen in Wormer. Hij ontving de prijs met bijpassende plaquette van kunstenaar E. Adsera Riba uit handen van architect J. Schipper, erelid van MBTZ, tijdens een Rotarylunch in restaurant De Hoop op de Swarte Walvisch op de Zaanse Schans. Bij die gelegenheid hield Kingma een toespraak die hij voor Met Stoom nog wat uitdiepte.
Waarom zouden wij oude fabrieksgebouwen moeten behouden?
Deze vragen wil ik proberen hieronder te beantwoorden.
Nederland kende na de Tweede Wereldoorlog een lange periode van economische groei. Daarin kreeg de Zaanstreek bekendheid als de voorraadkast van Nederland. Talloze grote en kleine fabrieken kenden in de jaren vijftig en zestig van deze eeuw een grote bedrijvigheid. Daar kwam eind jaren zeventig een eind aan, de groei stagneerde en veel bedrijven werden daar het slachtoffer van. Dit leidde tot grote veranderingen in het stedelijk en landschappelijk beeld van de Zaanstreek. Grote fabriekscomplexen als van Gelder Zonen in Wormer, Duyvis in Koog aan de Zaan, de Linoleum Noord in Krommenie zijn gesloopt. Net als Pieter Schoen en Marvelo in Zaandam. Ook kleinere verdwenen, zoals de rijstpellerij van Blans in Zaandam en de fabriek van Molenaars kindermeel in Westzaan. In het Westzijderveld is geen houtzagerij meer te vinden en de oude zeehaven van Zaandam verloor zijn functie. Transport over de Zaan of per spoor verplaatste zich veelal naar de weg. Dit proces is heel snel gegaan.
Het buitenland en met name Engeland liep voorop in de industrialisatie. De neergang begon daar ook vroeger. Op grootschalige afbraak van industrie werd daar ook eerder met pogingen tot behoud gereageerd. Engeland had al een rijke traditie van het behoud van landhuizen. Daar kwamen nu bruggen, stations en fabrieken bij. Heel duidelijk was ook dat behoud alleen lukte als een zinvolle herbestemming werd gevonden.
In Engeland was het al heel gewoon om landhuizen tot hotel of school te verbouwen. Geleidelijk kwamen er steeds creatievere architecten en projectontwikkelaars die zich met hergebruik gingen bezig houden. Met name fabrieken en pakhuizen in niet meer gebruikte havens, langs riviertjes of kanalen in landelijk gebied werden gewilde objecten om te verbouwen tot hoogwaardige appartementencomplexen.
Duitsland liep bij ons achter, maar daar heeft met hergebruik van industriële gebouwen nu een hoogtepunt bereikt: in Oberhausen is de grootste gashouder van Europa museum voor moderne kunst geworden. In Duisburg is een hoogovencomplex omgetoverd in een landschapspark: een van de gietvloeren is nu openluchttheater en alpinisten gebruiken een kolenbunker als oefenwand. De hoogoven zelf mag langzaam vervallen tot een romantische ruïne. Het complex vormt oordeel van een toeristische route langs industrieel erfgoed in het Roergebied.
Industrieel Erfgoed, cultuur, natuur en recreatie worden gecombineerd in het Landschapspark Duisburg-Noord | |
Het voormalige hoogoven complex van Thyssen Stahl in Duisburg Meiderich. De natuur heeft het gebied geleidelijk weer heroverd. Het onderhoud beperkt zich tot voorkomen van instortingsgevaar. Dit heet gecontroleerde ruïnevorming. Er zijn nu natuurexcursies op het terrein en vele culturele manifestatie's.
Foto's : Jur Kingma |
In Saarbrucken is een hoogovencomplex behouden en in de giethallen is een groot tenniscomplex aangelegd. Complete spoorbruggen over de Rijn zijn behouden dankzij ingenieuze financiële en fiscale
constructies. In de Euregio Aken - Maastricht - Luik geven de Duitsers de toon aan in hergebruik van oude industriële gebouwen. Er is een aantrekkelijke reizende tentoonstelling aan gewijd: 'Ombouwen in plaats van afbreken!'.
De Technische Hochschule in Aken levert een belangrijke bijdrage aan het ontwikkelen van ideeën voor hergebruik van industrieel erfgoed.
Zo zagen wij ons zelf.
Beeldvorming over Nederland rond 1920. Een plakplaatje voor het verzenden van textiel van een voormalige textielfabriek. (Museum Jannink Enschede) |
In Nederland ging het moeilijk. De textielfabriek van Pieter van Dooren in Tilburg, een gebouw uit 1824, ging verloren. De hoogoven van Laag Keppel is verdwenen en zo zijn er nog veel voorbeelden te noemen. Ook in de Zaanstreek ging het aanvankelijk niet gemakkelijk. De Hembrug werd gesloopt, de watertoren van Van Gelder verdween, het ijspakhuis van Dil werd gesloopt en de lijst is nog verder uit te breiden. In die tijd heerste er een sterke anti-industrie stroming in de maatschappij. Lange tijd gold 'hoe meer sloop hoe beter'. Weg met de oude troep die het symbool was van onderdrukking en vervuiling.
Er was geen maatschappelijk draagvlak voor behoud van industriële panden. In een romantische visie waren de fabrieken indringers geweest in een pastorale omgeving waarin molens, boerderijen en houten huizen symbolen waren van een ordelijke, besloten en gelukkige samenleving.
Het keerpunt was de Zaanwand aan de Veerdijk in Wormer, bestaande uit de voormalige rijstpellerij Hollandia van Jan en Adriaan Laan en de gerst en rijstpellerij 'Mercurius' van de gebroeders Laan. Eerder waren daar de rijstpellerij 'De Unie' van Wessanen & Laan en de olieslagerij 'de Liefde' van Prins gesloopt. De pakhuizen 'Batavia' en 'Saigon' zijn prachtig gerestaureerd. Momenteel wordt het Lassiecomplex opgeknapt en pakhuis Mercurius gaat als Archeologisch Centrum van de provincie Noord-Holland een tweede jeugd tegemoet.
Particulier initiatief speelde hierin een belangrijke rol. Zo zijn een aantal houten pakhuizen behouden, is het de bedoeling in de watertoren van Assendelft een technisch uitzendbureau te vestigen en wordt gezocht naar een herinrichting van het Verkade terrein, met behoud van enkele karakteristieke panden. Sluizen staan op de monumentenlijst of worden gerestaureerd. Er is veel bereikt in de loop van de jaren. Het belangrijkste is echter dat er een andere manier van kijken naar industrieel erfgoed is ontstaan.
De acties voor het behoud van industrieel erfgoed hebben ook het beeld van de geschiedenis van de Zaanse nijverheid positief beïnvloed. De Zaanstreek wordt meer en meer gezien als een van de oudste industriegebieden van Europa.
In de Middeleeuwen was de nijverheid vooral geconcentreerd in de steden en soms bij kloosters. De belangrijkste industrie was toen de lakennijverheid; tegenwoordig zouden wij spreken van de fabricage van wollen stoffen. Een andere 'industrie' was het vervaardigen van manuscripten. Plattelandsnijverheid was er alleen als de natuurlijke omstandigheden dit vereisten. Zo was er in het Maasdal rond Luik een ijzerindustrie die voortkwam uit gemakkelijk winbaar ijzererts. Ook nu nog worden Luik en omgeving gedomineerd door hoogovens en staalfabrieken.
Andere gebieden waar mijnbouw tot een eeuwenoude plattelandsindustrie leidden zijn het gebied rond Aken, Dannemora in Zweden en het dal van de Wupper in Duitsland. Het was vooral de combinatie van mijnbouw en waterkracht die tot het ontstaan van belangrijke industriegebieden leidde.
Wat maakt de Zaanstreek zo uniek in de industriegeschiedenis van West-Europa?
Vanaf het begin van de zeventiende eeuw ontstond hier een snel uitbreidende scheepsbouw en molennijverheid. De impuls van de scheepsbouw kwam van een spectaculaire ontwikkeling van Amsterdam tot grootste haven ter wereld en centrum van de wereldhandel. De opkomst van de molenindustrie hing daar nauw mee samen. Grondstoffen als verfhout kwamen van Amsterdam. Veel timmerhout was nodig voor scheepsbouw en huizenbouw.
Een tweede impuls kwam van de droogmaking, met name van de Beemster. De bouw van zoveel molens in korte tijd en het zoeken naar verbetering van molentechnieken bij het droogmalen van de polders heeft een stimulerend effect gehad op de technische ontwikkeling van de windmolens. De nieuwe polders werden belangrijke leverancier van grondstoffen zoals lijnzaad voor de molens.
De Zaanstreek trok uitvinders aan als Cornelisz van Uitgeest die een aantal patenten voor zaag- en oliemolens verkreeg. Jan Adriaanszoon Leeghwater bouwde oliemolens in de Zaanstreek. Zaanse uitvindingen waren onder andere het pellen van gerst met windkracht en het gebruik van de Hollander in de papiermolen. Hout was het constructiemateriaal dat voor talloze werktuigen werd gebruikt.
De Zaanstreek was het gebied waar windkracht en techniek in hout een zeer grote vlucht namen. Rond 1730 waren er 650 windmolens in bedrijf en buitenlanders kwamen dit fenomeen bewonderen, zoals tsaar Peter de Grote van Rusland, wiens bezoek driehonderd jaar geleden onlangs uitvoerig herdacht is. Ook John Smeaton bezocht de Zaanstreek. Deze man werd de grondlegger van de eerste ingenieursvereniging ter wereld. Hij deed vele proeven met wind- en watermolens en werd beroemd door de bouw van de vuurtoren op de Eddystone rots bij Plymouth. In zijn dagboek roemde hij het uitzicht vanaf Halfweg op de Zaanse molens.
Van deze glorieperiode in de geschiedenis van de Zaanse industrie is nog het een en ander terug te vinden op de Zaanse Schans.
De Franse tijd vormde een breuk in de ontwikkeling. Maar zo'n 100 jaar geleden kwam de Zaanstreek opnieuw sterk op. Een groot deel van de rijstoogst van Birma kwam naar de Zaanse rijstpellers, veel Argentijns lijnzaad werd hier vermalen. De firma Van Gelder Zonen groeide uit tot het grootste papierconcern van Europa. Aan deze bloei kwam een eind door de eerste wereldoorlog. Na tweede wereldoorlog volgde weer een booming periode met grote uitbreidingen van Van Gelder in Wormer, de Linoleumfabriek in Krommenie, Wessanen in Wormerveer, Cacao de Zaan in Zaandijk, Honig in de Koog aan de Zaan en Bruynzeel in Zaandam. Op dit moment is Albert Heijn wereldleider in kruidenierswaren.
De Zaanstreek is de een van de weinige plekken ter wereld met een traditie van vier eeuwen industrie. Het is ook de enige plaats waar je die vier eeuwen industriële ontwikkeling in samenhang met elkaar kunt laten zien. Uit de oliemolens en de zeildoekweverij is de linoleumindustrie voortgekomen. Oude oliemolens werden gebruikt om cacaoafval uit te persen. Dat werd een heel profijtelijke business die tot het ontstaan van grote cacaobedrijven leidden als Cacao de Zaan.
Grootschalige en arbeidsintensieve industrie is vrijwel verdwenen uit Europa en de Verenigde Staten. De tijd dat op commando van de fabrieksfluit honderden en zelfs duizenden fabrieksarbeiders door de poort gingen, is voorbij. Er was een tijd dat vele duizenden werkzaam waren op de scheepswerf NDSM in Amsterdam-Noord. Bij Hoogovens IJmuiden werkten tienduizend arbeiders. Bij Van Gelder Zonen in Wormer waren dat er in de vijftiger jaren achthonderd. Zulke grote bedrijven waren betrokken bij de bouw van typische arbeiderswijken, zoals Tuindorp Oostzaan. In de Zaanstreek was dit minder grootschalig maar in Zaandam was bijvoorbeeld een woonwijkje opgezet door de Amsterdamse Droogdok Maatschappij. Eindeloze rijen fietsers die de pont over het Y of de Wilhelminabrug in Zaandam gebruikten, zijn nu vervangen door files voor de Coentunnel.
Deze veranderingen zijn snel gegaan en hebben grote consequenties voor de inrichting van de stad, het sociale leven en de politieke verhoudingen. Zo is bijvoorbeeld de rol van de vakbonden door dit proces sterk veranderd. Maar het heeft ook weerslag op de maatschappelijke functie van bedrijven. Toonden die vroeger hun sociale gezicht door huizenbouw, opleidingsfondsen, personeelsclubs of eigen sportverenigingen, tegenwoordig is sponsoring een manier om het maatschappelijk draagvlak voor de industrie te helpen vergroten.
Veel industriële samenlevingen geven zich inmiddels rekenschap van hun verleden. Om het gevoel van continuïteit te bewaren worden in veel oude industriegebieden oude fabrieken of zelfs stadswijken ingericht als museum.
Een voorbeeld is Lowell in Massachuttes in de USA, waar bijna het hele centrum museum is. Net als het Engelse Manchester was Lowell indertijd een katoenstad. Met veel pensions voor meisjes die in de katoenspinnerijen werkten. Er was een complex van kanalen gegraven, voor transport en het opwekken van waterkracht. Na verloop van tijd werden waterwielen vervangen door waterturbines, die veel meer onderhoud en vakkennis vergden. Dat trok een groot aantal vakbekwame metselaars en molenmakers aan. Zo werd Lowell het centrum voor de ontwikkeling van waterturbines die van belang zijn voor elektrische centrales op waterkracht.
Lowell in Massachusetts in hoogtijdagen.
Dit stedelijk landschap wordt wel "Industrial Canyon" genoemd. (Collectie Lowell National Historic park, Eastern National Park & Monument Association) |
Restauratie van de houten wereld.
De gigantische houten pont "Eureka" in San Francisco wordt in voormalige luister teruggebracht. Het schip is in 1890 gebouwd als spoorpont "Ukiah" en in 1920 verbouwd tot autopont. De gigantische balansstoommachine bleef behouden. In 1957 werd ze uit de dienst genomen. De pont ligt op de oorspronkelijke aanlegplaats die nu het centrum vormt van het maritiem museum. Foto: Jur Kingma, mei 1997 |
De stad Lowell valt nu onder het beheer van de Amerikaanse Dienst voor Nationale Parken. Dus dragen alle medewerkers, park rangers, van die grote padvindershoeden. Verder heeft men buitengewoon veel gedaan om de samenhang tussen industrie, rivier en stad te laten zien. De Amerikaanse dienst voor Nationale Parken heeft meer van dergelijke projecten onder haar hoede genomen. In San Francisco is het National Maritime museum een prachtig voorbeeld: aan de oude veerbotenpier Hyde Street Pier ligt een groot aantal gerestaureerde schepen afgemeerd, zowel zeil- als stoomschepen.
Op dit moment wordt een gigantische houten pont met een tientallen meters hoge balansstoommachine gerestaureerd. Men besteed veel aandacht aan uitleg voor schoolkinderen. Zo zag ik een schoolklas een zeil hijsen op de windjammer Balclutha, terwijl ze onder leiding van een park ranger vrolijke sea shanties leerden zingen. Met hun hoeden doen de rangers denken aan de stripfiguur Yogi beer. Zelfs de oma's die de kaartjes verkopen, dragen een uniform met hoed. Dat geeft een bepaalde kleur aan het geheel, al is het historisch toch wat misplaatst.
In Stolberg in de buurt van Aken heeft men een prachtig museum over de geschiedenis van de zinkindustrie gemaakt. Er waren in Stolberg grote zinksmelters vanaf de achttiende eeuw. Deze gaven ernstige luchtverontreiniging. In het museum wordt aandacht aan de gezondheid besteed maar ook aan de vele toepassingen van zink in het huishouden en in het maken van ornamenten voor gebouwen. Kunststoffen hebben zink voor een groot deel uit ons leven verdreven.
Met z'n grauwe staalindustrie is Luik voor veel Nederlanders vooral een hindernis in de autoroute du soleil naar Lyon. Die ijzerindustrie in het Maasdal gaat terug tot de middeleeuwen toen de stad een belangrijk bestuurscentrum was van de Prins-bisschoppen en veel goede scholen had. In de 18de eeuw kwamen er nog eens talloze zinksmelters bij. De Waalse steenkoolmijnen behoorden tot de eersten buiten Engeland die atmosferische stoompompen volgens Newcomen gebruikten. In de negentiende eeuw was dat alles bij elkaar uitgegroeid tot een enorme ijzer- en staalindustrie. Rond de stad staan nog hoogovens en staalfabrieken, maar op veel plaatsen vind je industriële ruines.
Luik is een stad in verval, met de reputatie van Palermo aan de Maas. Maar het verleden wordt levendig gehouden in het Maison du Fer en het museum van het Waalse Leven. Het Maison du Fer zit in een oude staalfabriek waarin een oude hoogoven is herbouwd. Er omheen staan grote loodsen leeg, bestemd voor uitbreiding van het museum. In en om het museum tref je talloze restanten van fabrieken. Luik is ermee bezig, maar is duidelijk nog niet klaar met z'n verleden.
Oude fabrieksloodsen rond het "Masion du Fer" in Luik worden mogelijk in de toekomst bij het museum getrokken.
De oude machines wachten op restauratie. Een beeld van ongecontroleerde ruïnevorming. Foto: Jur Kingma, juli 1997 |
|
Oude fabrieken worden soms hergebruikt als museum.
Museum Jannink is het Twents-Gelders textielmuseum, ondergebracht in een complex van een katoenspinnerij en weverij. Het gebouw werd in 1990 ontworpen in de zogenaamde Lancashire stijl door de Enschedese architect H. Reijgers. De complete inrichting werd geleverd door de Engelse firma Asa Lees te Oldham. (Museum Jannink) |
Als ik bedenk waarom industrieel erfgoed behouden moet worden, kom ik op de volgende redenen.
Cultuurbehoud maakt het mogelijk normen en waarden over te dragen. De Zaanse industrie behoort tot de kern van de Zaanse cultuur. Om die reden moeten wij ons best doen een representatieve selectie ervan te behouden. Niet ter meerdere eer en glorie van het verleden, maar om het verleden recht te doen. In het verleden ligt immers de sleutel van de toekomst. Het behoud van industrieel erfgoed geeft het verleden een toekomst.
Een uitdaging voor creatief hergebruik
Foto: Henk van 't Loo |
Text: Jur Kingma
Beeldmateriaal: Archief Jur Kingma Tenzij anders aangegeven. |