MBTZ Logo

Stoomoliefabriek 'De Liefde'

Met Stoom Nr. 28 - Januari 1998

Temidden van zo'n driehonderd molens in de Zaanstreek die op wind, meestal uit koolzaad plantaardige olie fabriceerden, werd halverwege de negentiende eeuw aan de Wormerringdijk in Wormer de eerste stoomoliefabriek gebouwd. De door stoom aangedreven fabriek 'De Liefde' van Simon Prins werd in 1852 in gebruik genomen nadat de molens 'De Liefde' en 'De Nachtegaal' het veld ervoor hadden moeten ruimen.
De heer J. Stroo heeft jaren bij De Liefde gewerkt en met zijn gezin op het fabriekscomplex gewoond. Aan de herinneringen van zijn zoon Arie Stroo ontleende Albert Boes het volgende artikel.

Stoomoliefabriek De Liefde stopte in 1942 met de olieproductie. De geschiedenis gaat terug tot 1695 toen Sijmen Jansz Block voor molen De Liefde, bijgenaamd Vetpot, op 8 april een windbrief kreeg. Nog dat zelfde jaar verkocht de bouwheer voor fl. 2000 een kwart aandeel in de molen aan Claas Janz. Bos. Vier jaar later werd De Liefde opgenomen in een assurantiecontract ten name van Anna Cornelis, weduwe van Jan Nanningsz Wennis. De molen brandde op 11 juli 1704 af en werd pas zeven jaar later herbouwd. Vervolgens werd er 140 jaar lang olie geslagen tot hij in 1851 werd afgebroken. De nieuwe stoomoliefabriek De Liefde werd uitgerust met een 20 pk stoommachine.

De overgang van wind op stoomkracht bracht heel wat te weeg in de Zaanstreek. Een oud Zaans dagboek meldt over deze gebeurtenis het volgende: “Prins in Wormerveer gaat een stoomolieslagerij bouwen. Dat is het werk des duivels!”

Prins ontving ook dreigbrieven waarin werd gewaarschuwd dat de gebouwen zouden afbranden. Maar hij zette toch door.
Zoals vaak bij technologische ontwikkelingen, bleven kinderziekten niet uit bij de in gebruikname van de nieuwe installatie. Zo meldt G. Husslage Dzn in zijn boekje ‘Viere Voor - herinneringen van een Zaanse molenmaker’ dat de bouw van de fabrieksinstallatie werd uitgevoerd door de Zaandamse molenmakersfirma De Vries. In principe zou die vrijwel het zelfde zijn als van een windmolen. Maar het aandrijfvermogen van een stoommachine bleek veel groter dan van wieken. Bij het proefmalen bleek het toerental zo hoog, dat de heien van de blokmaalinstallatie, door hun massa, de tijd niet kregen om op het zaad neer te komen. Maar het lukte ook niet om het toerental van de stoommachine te verlagen.

De oplossing bleek nog relatief eenvoudig. Zoals in de molens gebruikelijk, was ook de wentelas van de stoomfabriek voorzien van drie spaken. Nadat een ervan was verwijderd, werkte de eerste door stoom aangedreven olieslagerij naar tevredenheid. Die wentelassen waren nog een teer punt in de vroege stoomaangedreven oliefabricage. Ze waren aanvankelijk van eikenhout en in de begintijd moesten er heel wat verslijten, voor men ze van ijzer ging maken.

Plattegrond De Liefde
Plattegrond van het complex na de uitbreiding in 1904
Klik op de miniatuur als u de plattegrond op ware grootte wilt bekijken.

Grootste Europese olieslagerij

Na het overlijden van Simon Prins in 1871, kwam de leiding van het bedrijf in handen van zijn zoon Jan Prins. Er werkten toen ruim 30 mensen in de fabriek.
Naast ‘De Liefde’ werd in 1878 op de plaats van de oliemolen ‘De Visser’ (die in het zelfde jaar was gesloopt), ook een stoomoliefabriek gebouwd. De historie van De Visser gaat nog verder terug dan van De Liefde. Zo is een in april 1694 afgegeven windbrief bewaard gebleven.

Tijdens de bouw van de fabriek in 1878, nadat de molen gesloopt was, trof men op een morgen de op een deur geschreven bedreiging aan: “Al maalt de Visser nog zo snel; verbranden zal hij evenwel.’
En inderdaad: de fabriek ging op 28 oktober 1878, na slechts drie weken in bedrijf te zijn geweest, in vlammen op.
Vrij korte tijd daarna werd de Stoomoliefabriek De Liefde uitgebreid met een nieuwbouw op de plaats waar eerder de oliefabriek ‘De Visser’ had gestaan. In die tijd was het bedrijf de grootste machinale olieslagerij van het Europese continent.

In 1881 werd de bedrijfsleiding van de Stoomoliefabriek uitgebreid met Willem Jan Prins. In diezelfde tijd werd achter de ‘heienfabriek’ (of in het Zaans de ‘haaifabriek’) een nieuwe machinekamer en ketelhuis gebouwd, alsmede naast die gebouwen een tweede olieslagerij. In de machinekamer kwam een Corliss stoommachine met een vermogen van 60 pk (stoomdruk: 5 bar), waardoor het aandrijfvermogen in de fabriek werd opgevoerd tot 80 pk.

In 1896 kwam Jan Prins te overlijden; Willem Jan Prins werd toen de enig overblijvende firmant.
Drie jaar later bezochten Koningin Wilhelmina en Koningin-moeder Emma het bedrijf. De rode loper bleek na het bezoek anderhalve meter korter te zijn dan daarvoor.
Het vijftigjarig bestaan van de fabriek werd in september 1903 gevierd, waarbij alle medewerkers een envelop-met-inhoud kregen.

Uitbreiding en brand

In april 1904 kwam een aanzienlijke uitbreiding van de fabriek gereed. Daarbij werd een derde stoommachine met een vermogen van 400 pk bijgeplaatst. De hoofdas voor de aandrijving van de machine-installaties werd daarbij verlengd en ook de pompenkamer uitgebreid. Deze uitbreiding werd uitgevoerd door het Aannemersbedrijf Gebr. Gorter Wormerveer dat rond de eeuwwisseling een belangrijke rol speelde bij de nieuwbouw en verbouwingen van Zaanse fabrieken.

Op 14 oktober 1904 werd de Stoomoliefabriek De Liefde getroffen door een zware brand. Daarbij verbrandden alle productieafdelingen. Alleen de machinekamers, de ketelhuizen en de uit april 1904 daterende nieuwbouw bleven behouden. Reeds op 17 november 1904 werd gestart met de herbouw van de olieslagerij. Daarbij werd de heienfabriek (met 10 voorslag- en 8 naslagpersen) vervangen door een moderne persfabriek. Ook deze herbouw werd uitgevoerd door het Aannemersbedrijf Gebr. Gorter in Wormerveer (dat nog steeds bestaat als Gorter Branddeuren N.V. aan het Zuideinde in Wormerveer)

  De verwoeste fabrieksgebouwen na de brand van okt 1904  
  De verwoeste fabrieksgebouwen na de brand van 14 oktober 1904.
Linksvoor de pakhuizen ‘De Zaan’ en ‘Nek’ rechts de pakhuizen ‘De Hoop’ en ‘Wormer’. Op de achtergrond de Zaanweg in Wormerveer.
 

In die tijd schommelde de personeelsbezetting in de productieafdelingen tussen de 60 en 80 medewerkers. Verder waren er twee stokers en twee machinisten in dienst alsmede twee à drie personeelsleden in de smederij en een timmerman. Er werd toen 12 uur per dag gewerkt (dagdienst: van 06.00-18.00 uur; nachtdienst van 18.00 tot 06.00 uur). Er werd gewerkt van maandag 06.00 uur tot zondagmorgen 06.00 uur. Het personeel verdiende toen tien tot vijftien gulden per week.

In 1907 verhuisde Prins naar Overveen. Het kantoor werd verplaatst van Zaanweg 105 naar Zaanweg 93 (thans Huis te Zaanen).
In 1913 werd de directie gevoerd door Willem Jan Prins en F. Schilthuis. De naam van het bedrijf werd gewijzigd in ‘Prins Oliefabrieken N.V.’ De leiding kwam in die tijd steeds meer in handen van F. Schilthuis.

Op 21 april 1914 werden twee walsen geïnstalleerd en op 24 juni 1914 een door Stork geleverde B & W stoomketel met oververhitter en economiser met een werkdruk van 12,4 bar (V.O. ketel: 209 m2 V.O. economiser: 154 m2).

Wel en wee in de oorlogsjaren

Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog viel de export weg. De productie werd gestopt en het personeel deels uitbesteed in de Beemster; deels op wachtgeld. Al het personeel werd voorzien van aardappelen en soms van groenten.
De grondstoffenmagazijnen lagen in die tijd nog vol met oliehoudende zaden.

In 1915 werd een door Stork geleverde Lancashire ketelinstallatie met oververhitter geïnstalleerd (ketel V.O.: 162 m2, werkdruk 12,4 bar), aangesloten op een nieuwgebouwde 35 meter hoge schoorsteen. In dat zelfde jaar vonden nog meer uitbreidingen en vernieuwingen plaats, zoals een door een 25 pk elektromotor aangedreven elevator voor het lossen van met oliehoudende zaden beladen schepen en de installatie van een transportband met een lengte van ongeveer 150 m om kolen uit schepen naar de kolenbunkers achter het ketelhuis te vervoeren. Verder werd achter de uit 1904 daterende machinekamer een pompenkamer gebouwd (weer door het Aannemersbedrijf Gebr.  Gorter). De fabrieksinstallatie werd vergroot door het plaatsen van een stel kantstenen, twee meelketels en acht voorslagpersen.

In 1916 was de fabriek weer helemaal in bedrijf. In juli van dat jaar werd op de plaats van het voormalige ketelhuis begonnen met de bouw van een wringergebouw. Hierin werden twee walsen met dubbelzijdige aandrijving geplaatst (4 boven en 4 beneden), een jakobsladder, transportschroeven en schutgoten. De aandrijving geschiedde door een drijfriem van 650 mm breedte vanaf de hoofdaandrijfas. Door middel van een frictiekoppeling kon de gehele productie gestopt worden, of gedeeltelijk via een losse/vaste schijfoverbrenging. In oktober 1916 vond verder een uitbreiding van de meelmaalderij plaats met drie kantmaalstenen.

In 1917 werd een raffinaderij met ontzuur- en bleekketels, twee stomers, filterpersen en opslag voor chemicaliën gebouwd. Deze raffinaderij heeft veel werk verzet voor Jurgens in Rotterdam (later Unilever).

In dat zelfde jaar vond ook nog de bouw van een waterreinigingsgebouw plaats om het ketelvoedingswater te ontharden. Als voedingswater voorraadtank werd een oude stoomketel opgesteld.

Verder werd geëxperimenteerd met de fabricage van zeep. Deze proefnemingen leverden echter niet het gewenste resultaat op.

Opnieuw een grote brand

In de nacht van 29 op 30 juni 1917 brak brand uit. De brand ontstond in het pakhuis ‘Edam’ en deze sloeg over naar de pakhuizen ‘Wormer’, ‘Jisp’, ‘De Hoop’ en ‘Herinnering’ die geheel in de as werden gelegd. Het pakhuis ‘Herinnering’, het wringergebouw en de beide persfabrieken (de voor- en achterfabriek) werden grotendeels verwoest. Ook bij deze brand bleven beide machinekamers gespaard. Tot ver in de omtrek waren de sloten bedekt met olie.

Ondanks het gebrek aan grondstoffen - in verband met de Eerste Wereldoorlog - besloot men snel tot herbouw over te gaan. Daarbij werden beide persfabrieken weer opgebouwd. In het wringergebouw werden alle wringers op de bovenverdieping geplaatst.
Ook werden ondermeer een stenen woonhuis een schaftlokaal en het pakhuis ‘De Zaan’ gebouwd en vier olietanks (2 x 250 m3 en 2 x 300 m3) geïnstalleerd.

Leverancier van alle productie apparatuur was Machinefabriek F. Smulders, Utrecht. Machinefabriek P.M. Duyvis in Koog a/d Zaan bouwde de pompen en hydraulische persen.
In het begin van 1919 was de fabriek weer volop in bedrijf.

  Het fabriekscomplex na de herbouw na de brand van 1917  
  Het fabriekscomplex van ‘De Liefde’ na de herbouw vanwege de brand van 29/20 juni 1917.
Op voorgrond v.l.n.r. de ketelhuizen, de kolentransportbaan en de raffinaderij. Rechts het inmiddels stenen pakhuis ‘De Hoop’. Op de achtergrond de Zaanweg in Wormerveer.
 

De laatste twee decennia

Op 3 januari 1922 trok Willem Jan Prins zich geheel terug uit het bedrijf. In verband met de voortzetting van de onderneming stelde hij daarbij als voorwaarde dat de naam ‘Prins’ gehandhaafd bleef. Verder werd er een pensioenfonds opgericht. Het bedrijf kreeg echter als nieuwe naam N.V. Olie-industrie, met aan het hoofd een raad van bestuur bestaande uit de heren F. Schilthuis, J. van Toor, H.F. Mulder en S. Huig. Na het overlijden van de heer W.J. Prins omstreeks 1924 werd de heer J.A. Laan als gedelegeerd lid van de raad van bestuur gekozen.

De aanvoer van grondstoffen werd in die tijd verzorgd door Jan Prins met de ‘Wilhelmina’ (162 ton draagvermogen), uitgerust met een 35 pk l-cil Kromhoutmotor. Hij was tevens eigenaar van de ‘Antje’ die vaak door de Wilhelmina werd gesleept.
Op de Wilhelmina voeren meestal Jetz Roorda en Jan Wakker; op de Antje: Klaas Zwart (bijgenaamd ‘Dronken Droppie’).
De Antje werd meestal met de elevator van het pakhuis ‘Geloof’ gelost en de Wilhelmina bij het pakbuis ‘Herinnering’.

De olie-afvoer vond meestal plaats met de tankscheepjes ‘Ali’ en ‘Dirk’ van D. Oosthuizen, of in vaten. Verder kwam iedere woensdagmiddag een oude, reeds beladen Engelse kustvaarder voor de wal om nog vier vaten lijnolie aan dek mee te nemen.
De afvoer van lijnkoeken (veevoeder - residu van de olieslagerij) geschiedde gestapeld in binnenvaartschepen of in kartonnen dozen van 25 kg. Vaste transporteur over de weg was Abbestee uit Wormerveer. Deze had een garage aan de Zaanweg in Wormerveer onder de toenmalige kolentransporteur van de Gasfabriek. Hij verzorgde per auto het vervoer naar het station of de los- en laadplaats van de NS aan de Zaan.

Stookolie werd aangevoerd met de ‘Olievos’ van Pieter Bon en smeerolie werd geleverd door de firma Wijnberg in Zaandam.
De Vereenigde Zaanlandse Steenkolenhandel uit Zaandam voerde steenkolen aan vóór november en na april.
Drinkwater werd tweemaal per nacht in twee emmers met een overzetschuit gehaald uit de paardenstal naast opticien Den Bremer, Zaanweg 106 in Wormerveer. Pas begin 1942 werd de Veerdijk tot De Liefde aangesloten op het drinkwaternet van de PWN.

Jan en Klaas Tober aan de Zaanweg in Wormerveer leverden en repareerden drijfriemen. De firma Spekman was de leverancier van gereedschappen, moeren en bouten.
Grote reparaties aan de diverse werktuigen werden uitgevoerd door de Gebr. Klinkenberg in Wormerveer, Machinefabriek P.M. Duyvis in Koog a/d Zaan en de firma Stam in Zaandijk. Personeel van Machinefabriek Stam verving ook het technische dienstpersoneel van De Liefde tijdens de ‘staanweek’ (vakantie van het fabriekspersoneel). Het productiepersoneel van De Liefde kwam uit Limmen, Castricum, Heemskerk, Uitgeest, Zaandijk, Wormerveer en Wormer. Het technisch personeel was uit Wormer en Wormerveer afkomstig.

De Tweede Wereldoorlog maakte een einde aan het bestaan van de N.V. Olie-industrie, vooral omdat de toevoer van grondstoffen geheel onmogelijk was geworden. Met ingang van 1 mei 1942 werd aan iedere medewerker ontslag aangezegd. Enkelen konden aan het werk in de olieslagerij ‘De Toekomst’ van Bloemendaal & Laan in Wormerveer. De Liefde bleef bemand met drie personeelsleden om het complex te bewaken. Grondstoffen waren er echter niet meer. De afgewerkte producten werden mondjesmaat naar De Toekomst afgevoerd.

Na de Tweede Wereldoorlog is het er niet meer van gekomen de fabriek weer in bedrijf te stellen.
De gebouwen van de N.V. Olie-industrie werden verkocht, in hoofdzaak voor opslagdoeleinden. Verschillende van deze panden vormen nog steeds een gezichtsbepalend element in de Zaanbocht.

Bronnen die de heer Stroo raadpleegde waren:

  Het complex in 1997  
  De nog overgebleven gebouwen van het complex van de ‘De Liefde’ in 1997. Op de achtergrond de nieuwe torenflats aan de Veerdijk.
Foto: Henk van 't Loo
 

Door: Albert Boes Valid HTML 4.01 Transitional