De tijd is voorbij dat kinderen bijna automatisch het beroep van vader kozen. Maar voor de bijna zeventigjarige Arie Stroo was het nog doodnormaal. “Vader en grootvader waren machinist op olieslagerij De Liefde in Wormer tegenover de Zaanbocht. Als jongetje wist ik het al: ik wilde machinist worden. Het liefst op De Liefde natuurlijk. Misschien vond ik dat ook wel vanzelfsprekend. Dat weet ik niet meer.”
Arie Stroo werd geboren in Wormer in een woning op de hoek van de Knollendammerstraat.
“Later verhuisden we naar de Veerdijk, naar een piepklein woninkie, naast de olieslagerij. We hadden stroom van De Liefde. Van zondagavond tot zaterdagnacht. Maar nooit op zondag, want dan stond de fabriek stil en was er geen elektriciteit.”
Drinkwater was er evenmin.
“Dat werd gehaald in Wormerveer bij de paardenstal naast Den Bremer op de Zaanweg of soms thuis uit de regenwaterbak.”
A.Stroo
geb. 25 feb. 1928 |
Na de lagere school ging Arie Stroo naar de Ambachtsschool in Zaandam om het vak van machinebankwerker te leren.
“Dat was een goede vooropleiding voor machinist. Je moest je handen kunnen gebruiken.”
Na de Ambachtsschool vond hij werk bij Gebr. Klinkenberg aan het Noordeinde in Wormerveer.
“Een dubbeltje per uur. Met kerst zou ik twee cent opslag krijgen als ik goed m'n best deed. Dat lukte. Een andere jongen kreeg maar een cent.” Stroo werkte twee oorlogsjaren bij Klinkenberg in de draaierij. Hij herinnert zich, dat er vrij veel voor de Hoogovens werd gedaan. Voor een conservenfabriek werd een bonenpuntmachine gemaakt.
Bij Klinkenberg werd veel in de openlucht en in onverwarmde hallen gewerkt.
“Ik liep daar 's winters te verrekken van de kou. Daarom ben ik na de bevrijding weggegaan. Ik tekende voor de Koninklijke Marine als vrijwilliger. In Loosdrecht werden we klaargestoomd.”
In het Engelse Plymouth kreeg hij een opleiding tot stoker. In februari 1946 voer Arie Stroo het zeegat uit met de mijnenveger ‘Tjerk Hiddes’ naar Nederlands-Indië.
“Er moesten heel wat mijnen worden opgeruimd”
In 1952 kwam hij uit dienst. Omdat het in de Zaanstreek niet lukte een baan te vinden kwam Stroo bij de Provinciale Gelderse Elektriciteits Maatschappij in Nijmegen terecht. Daar bleef hij niet lang, want bij zeepfabriek Jan Dekker kon hij aan de slag als machinist.
“Ja, eindelijk. Maar lang duurde het niet. In 1958 ging de tent dicht. We konden vertrekken. Ik heb toen gesolliciteerd bij de Hoogovens. Ik kon aan het werk in de onderhoudswerkplaats van de centrale. Met kans op aanstelling als machinist”
Maar dat liep niet zo vlot: “Het werd me twee keer door de neus geboord”. Toen hij voor de derde keer hoorde, dat er een machinist vertrok stapte hij meteen na diens ontslagaanvrage naar binnen. Niemand kon hem voor geweest zijn. Toen kwam het hoge woord er uit: “Ze willen je niet missen in de werkplaats”
De machines van Jan Dekker waren inmiddels voor een groot deel verkocht aan kaarsenfabriek Gouda-Apollo. “Ik heb toen een brief naar Gouda gestuurd met de vraag of ik er niet kon komen. Als je geen werk hebt wil je wel. Ze hadden technische mensen nodig. Ik werd daar afdelingsbaas over een groep operators”.
Stroo werd vaak uitgeleend aan de Technische Dienst voor begeleiding van nieuwbouw en het weer in bedrijf stellen van (gereviseerde) machines. “In die tijd begonnen ze een nieuw bedrijf in Durban, Zuid Afrika. Daar waren veel technische problemen. Ik zat daar een tijdje toen ze me naar Australië wilden sturen. De fabriek die ze daar hadden liep niet lekker. Ik had er geen zin in. Toen heb ik alles op papier gezet en dat is precies zo uitgevoerd”
Na terugkeer in Nederland werd Arie Stroo chef nieuwbouw bij het Goudse bedrijf, onderdeel van Unilever. Na een aantal jaren werd daar gereorganiseerd.
Het lukte Stroo (in 1984) overplaatsing te krijgen naar een ander Unilever-bedrijf, naar Croklaan. Als wachtchef en baas van
productiepersoneel. In 1987 maakte hij gebruik van de VUM (Vervroegde Uittreding Managers).
Na zijn actieve periode was Stroo enige jaren vrijwilliger bij het Stoommachinemuseum Medemblik. Hij was betrokken bij demontage van het gemaal bij Schellingwoude (nu gedemonteerd opgeslagen). Een conflict over de gang van zaken leidde ertoe, dat Stroo er mee stopte. “Ik verveel me evengoed niet, al is het wel jammer dat het zo is gegaan”
Stroo mag graag voorvallen uit zijn jeugdjaren ophalen: “Zo stond er in 1936 op de schoorsteen van olieslagerij De Liefde in witte letters Stemd Mussert gekalkt. Met schrijffout en al werd deze propaganda meteen met zwarte verf onleesbaar gemaakt. Jarenlang kon je de strepen zien”
De brand in het pakhuis Rouen op 8 september 1937
Foto; Gemeente Archief Zaanstad |
Op woensdag 8 september 1937 - een prachtige zomerse dag - was Arie met zijn kornuiten aan het spelen bij rijstpellerij De Unie. Plotseling zag hij dat de voorgevel van pakhuis Rouen één vuurzee was. “Ik heb meteen mensen in de fabriek verteld wat ik zag en de bedrijfsbrandweer was er snel bij met de motorbrandspuit”
De brandweerkorpsen van Wormer en Wormerveer schoten te hulp. Men was drie uur bezig met de bluswerkzaamheden. Het nablussen duurde tot de volgende morgen.
Een paar maanden later kreeg de brand een voor Arie Stroo vervelend staartje.
“Daar heb je de brandstichter”
riep een van de werklui toen Arie langs liep op weg naar school. Daar schrok hij zo van, dat hij er niet meer langs durfde. Hij ging voortaan met een omweg naar school. Zijn moeder merkte dat en vroeg naar de reden, na lang aarzelen kwam die eruit. Op hoge poten ging ze naar de bedrijfsleider van ‘De Unie’ en deze nam geen halve maatregelen: de betrokken persoon ging de laan uit.
Op 25 februari 1941 deed ook ‘De Liefde’ mee aan Februaristaking. 's Middags om 3 uur lag het bedrijf plat. Iedereen was naar huis. Op de Veerdijk liep de Grüne Polizei onrustig heen en weer. De familie Stroo, die pal naast het bedrijf woonde, vond dat niet leuk. Maar daar trokken de Duitsers zich niets van aan.
Het bedrijf werd na die staking nog enige tijd voortgezet, maar per 1 mei 1942 werd iedereen ontslag aangezegd. De NV Olie-industrie, waar ‘De Liefde’ bij hoorde, was voltooid verleden tijd geworden. Slechts enkele mensen gingen over naar ‘De Toekomst’.
Bij ‘De Liefde’ bleven drie man over. Overdag hielden voormalig bedrijfsleider C. de Wit en J. Stroo een oogje in het zeil. 's Nachts werd dat bij toerbeurt gedaan door C. Zeulevoet (voormalig machinist van ‘De Toekomst’) en J. Stam (oud-voorman van de meelmaalderij). Arie Stroo: “De voorraden grondstoffen waren totaal op. De afgewerkte producten werden mondjesmaat door de los- en laadploeg van De Toekomst afgevoerd. In juni 1945 kwamen er schepen met grondstoffen aan bij de De Liefde. Men vroeg zich af of er weer gewerkt zou worden, maar dat ging niet door. De pakhuizen werden stuk voor stuk verkocht.”
De fabriek was ook niet meer intact. Eind 1942 hadden de Duitsers de Corliss-machine van 1881 meegenomen. Er was 's avonds laat gebeld en vader Stroo had de dijk vol zien staan met Duitsers in uniform en een Nederlander in burger. Hij was ze voorgegaan naar de grote stoommachine van ‘De Liefde’, die met zaklantaarns werd beschenen en aan alle kanten bekeken. Een paar dagen later kwam een demontageploeg. Die deed er enkele weken over om de machine af te voeren.
Twee jaar later stonden er op een novembernacht weer Duitsers voor de deur. Ze hadden weer een machine op het oog, maar daarvan waren de vitale delen inmiddels goed opgeborgen, zodat ze het bij kijken lieten.
“Zo zou ik uren kunnen vertellen”zegt Arie Stroo. “Het zijn soms kleine gebeurtenissen geweest, die een grote indruk hebben gemaakt”
De brand in pakhuis ‘Rouen’, links het huis van de familie Stroo met in het midden op de rug gezien de vader van Arie Stroo
Foto: Gemeente Archief Zaanstad |
Door: Cees van Dalsem |