MBTZ Logo

Honderd jaar linoleum in Nederland

Met Stoom Nr. 34 - December 1999

De geschiedenis van linoleum in Nederland begint op 17 oktober 1898 met het ondertekenen van een contract tussen Frederick Walton en P.H. Kaars Sijpesteijn. Onder dit contract werd door Walton de licentie gegeven voor toepassing van twee van zijn patenten voor de fabricage van linoleum in Nederland. In 1899 werd de N.V. Nederlandsche Linoleumfabriek opgericht en de fabriek gebouwd. Wie waren de partners in dit contract?

Linoleum is Schotse vinding

Frederick Walton is de uitvinder van linoleum. Hij werd geboren in 1834 als zoon van een fabrikant en uitvinder. Zijn vader was erin geslaagd het toen pas kort bekende rubber te gebruiken voor het maken van ‘card clothing’ ofwel de bekleding van kaardrollen voor de textielindustrie. Zijn fabriek was toen de grootste in de wereld op dit gebied. Verder produceerde hij rubberdraad, zeg maar elastiek, in forse hoeveelheden.
Formele opleidingen in techniek bestonden toen nog niet, maar Frederick heeft ongetwijfeld veel van zijn vader en diens bedrijf kunnen leren.

Frederick Walton
Frederick Walton

Hij begon in zijn vaders fabriek als ontwikkelaar en zijn eerste patent had betrekking op haarborstels met rubber bevestiging.
Een ander probleem waarmee hij werd opgezadeld was het ontwikkelen van een sneldrogende lak voor kunstleer. De droogtijd van een lijnolielak was te lang om in een productielijn toe te passen en zijn idee was om gedroogde lijnolie op te lossen in een snel verdampend oplosmiddel. Hij is niet tot een bruikbaar proces gekomen, maar zag wel de overeenkomst tussen rubber en het vel op de pot lijnolie.
Van lijnolie was toen al het een en ander bekend uit de toepassing in verf en lak. Forbo­Nairn, nu een van de drie nog bestaande linoleumfabrieken, is in Kirkcaldy in 1847 begonnen als fabriek van oliegoed. Volgens de overlevering is de grote doorbraak in die tijd geweest om van drogen aan de waslijn over te gaan op drogen in een verwarmde ruimte. Voor de uitvinding van linoleum maakte Nairn al ‘floorcloth’ dat ook op lijnolie was gebaseerd.
Vader Walton had er op een goed ogenblik genoeg van om de experimenten van zijn zoon te financieren. Zoonlief vertrok naar Londen met 2000 pond als startkapitaal om voor zichzelf te beginnen. Dat was in 1860 en hij was toen al een stuk verder gekomen. Zijn eerste patent uit dat jaar heeft betrekking op het maken van linoxyn, dat als bindmiddel voor linoleum gebruikt kan worden. Om lijnolievellen op grote schaal te produceren stelde hij voor om banen licht katoendoek in een verwarmde ruimte regelmatig te besproeien met gekookte lijnolie. Dit proces bleek goed te voldoen en is in Krommenie toegepast tot omstreeks 1960.

Walton was een groot uitvinder, maar geen groot zakenman. Bij het zoeken van financiers voor zijn proeven was zijn keuze niet altijd even gelukkig. Het heeft veel inspanning van hem gekost om de middelen te krijgen om zijn werk te kunnen voortzetten.
In die tijd kwam er in Engeland een vloerbedekking op de markt die bestond uit kurk en rubber. De vraag naar rubber was groot door de opkomst van vele nieuwe toepassingen en rubber was daardoor schaars en duur. Walton kreeg van een handelaar de vraag of hij met zijn linoxyn geen goedkoper alternatief kon maken. Het resultaat van zijn onderzoek was een patent voor het maken van linoleum uit 1863.
Deze keer lukte het om een eerlijke financier te vinden en werd de Walton-Taylor Co. opgericht, die in een oude fabriek in Staines linoleum ging produceren.

Zoals met veel nieuwe producten was de marketing een probleem. Dit werd opgelost door een showroom in de City of London te openen. Het werd een groot succes en in 1865 werd 50 000 m2 verkocht. De zaken gingen vanaf dit moment steeds beter, maar als een goed uitvinder vond Walton het na enkele jaren niet interessant meer. Hij accepteerde in 1872 een uitnodiging om in Amerika een linoleumfabriek te gaan bonwen. Ook dit werd een succes. Walton bleef in Amerika en ging werken aan de ontwikkeling van een inlaidmachine. Inlaid is een proces, waarbij uitgestanste stukjes linoleum, denk aan tegeltjes of plankjes parket, werden gecombineerd tot een baan linoleum. Hieraan heeft hij 14 jaar gewerkt. Het werd een wonder van de toenmalige techniek, maar zijn opdrachtgever is er bijna of helemaal aan failliet gegaan. Er moet toen veel aan linoleum verdiend zijn om een dergelijke ontwikkeling te kunnen financieren.

  Inlegtafels voor ¨parket  
  Inlegtafels voor parket inlaid linoleum in ‘Fabriek Zuid’  

Linoleum was inmiddels een in de markt algemeen geaccepteerd product geworden en na het verlopen van het hoofdpatent in 1877 werden er vele fabrieken opgericht. In Schotland was er een concentratie in Kirkcaldy, waaronder ook Forbo-Nairn. Omstreeks 1900 waren er 15 fabrieken in Engeland. Op het vasteland was de ontwikkeling iets later begonnen. Delmenhorst in Duitsland stamt uit 1882, Forbo Forshaga in Zweden uit 1896 en Forbo Giubiasco in Zwitserland uit 1905.
Het knappe van Walton is geweest, dat hij het proces voor de verwerking van rubber heeft toegepast op een polymeer van lijnolie. Hij werkte met plastic voor het woord bekend was. Hij is dan ook in een goede periode geboren. De industriële ontwikkeling was ver genoeg gevorderd om de voor zijn proces benodigde zware machines te vervaardigen en ze aan te drijven. Zonder de beschikbaarheid van stoommachines was dit onmogelijk geweest.

Kaars Sijpesteijn

Toen de familie Kaars Sijpesteijn in contact kwam met Fred Walton was hij de 60 al gepasseerd en bestond linoleum al meer dan 30 jaar. Wat was de voorgeschiedenis van de familie Kaars Sijpesteijn?
In 1795 trad Willem Sijpesteijn in het huwelijk met Bregje Kaars. Omdat Bregje enige dochter was dreigde de naam Kaars uit te sterven. Zoals in die tijd meer voorkwam had vader Kaars in zijn testament vastgelegd dat zijn kleinzoon de naam Willem Kaars Sijpesteijn zou voeren. De familie hield zich bezig met de rolrederij, dat wil zeggen met de handel in zeildoek ten behoeve van de scheepvaart en de molennijverheid. Een rolreder organiseerde het werk van vele thuiswevers vanaf de inkoop van de hennep tot de kwaliteitscontrole van het eindproduct. In 1851 had Willem meer dan 100 thuiswevers onder contract.
Er werd voldoende verdiend om te kunnen investeren in andere activiteiten. De familie bezat scheepsaandelen en kocht in 1845 oliemolen de Vrede in Knollendam. Ook ging men de zeildoekweverij industrieel aanpakken. Onder de afgegeven stoomvergunningen in de Zaanstreek komt in 1861 de eerste stoomketel voor de zeildoekweverij voor. In 1889 werd aan de Padlaan in Krommenie een stoomweverij opgericht. Behalve zeildoek werd hier ook juteweefsel voor zakken gemaakt.

In deze tijd waren er drie vennoten in de firma: vader Pieter Hendrik en zijn zoons Willem en Pieter Hendrik Jr. De belangstelling voor linoleum is voor de hand liggend. De firma hield zich bezig met het weven van jute en de oliefabricage en beschikte daarmee reeds over een paar belangrijke grondstoffen. De zoons waren enthousiast, maar het heeft een paar jaar geduurd voor ze vader hadden overtuigd en de toezegging hadden verkregen voor zijn deelname in de investering. Zijn voorwaarde was dat het een aparte onderneming moest worden, die los stond van de firma.

Linoleumproductie in Nederland van start

Op 17 oktober 1898 werd een overeenkomst met Frederick Walton getekend, waarbij een licentie werd verkregen voor het gebruik van patenten uit 1890 en 1894 voor de fabricage van linoleum in Nederland.
Walton moest ook zorgen voor ‘a practical man for the purpose of starting the said process in Holland’ Dit alles voor een bedrag van 400 pond sterling.

Met deze brief uit april 1899 stelden de drie directeuren hun nieuwe bedrijf voor aan potentiële klanten.

Klik op de miniatuur als u de brief wilt vergroten, klik op de knop "Vorige" in uw webbrowser als u wilt terugkeren naar deze pagina.
Brief

Nadere bestudering van de in het contract genoemde patenten leert dat deze betrekking hebben op een verbeterde methode voor de fabricage van linoleumcement. Het gaf de juridische dekking om de modernste methode te mogen toepassen. De in de patenten opgenomen technische informatie was zeer beperkt en volkomen onvoldoende om als basis voor het ontwerp van een fabriek te dienen. Veel belangrijker dan de in het contract geregelde zaken was het contact dat Walton tot stand bracht met Summers & Scott, Engineers of Gloucester. Zij hebben op aanwijzingen van Walton de fabriek ontworpen en de speciale linoleummachines geleverd. Ongetwijfeld hadden Summers&  Scott reeds meer linoleumfabrieken gebouwd en waren ze zodoende goed op de hoogte van de details van het productie­proces.
Uit de geschiedenis van de bouw blijkt dat de firmanten daar zeer nauw bij betrokken waren en het projectmanagement in eigen hand hebben gehouden. Het gebouw en de stoommachine werden in Nederland aanbesteed en er is niets van bekend dat de Engelsen zich hiermee hebben bemoeid. De fabriek werd gebouwd achter de weverij aan de Padlaan te Krommenie op de plaats waar nu straatnamen herinneren aan dit verleden.
Wanneer je dan leest, dat de machines onder leiding van een monteur van Summers & Scott zijn gemonteerd door een smid met de hulp van vier ‘ziedhuisknechten’, dan is het knap werk geweest om met deze bezetting een draaiende fabriek op te leveren. De fabriek werd aangedreven door een Werkspoor stoommachine, systeem Sulzer tandem compound, die 225 pk leverde bij 78 toeren.
In 1899 werd de productie begonnen met 35 man onder leiding van 4 Schotten: de door Walton gekozen bedrijfsleider en drie door hem meegebrachte specialisten: een drukker, een kalanderman en een verfmenger.

In de aanloopperiode heeft het veel inspanning gekost om met ongeschoold personeel een kwalitatief goed product te maken. Het werd al snel duidelijk dat de Schotten wel verstand hadden van hun eigen specialisme, maar dat niemand het gehele proces beheerste.
Ook hier blijkt weer dat de firmanten intensief meewerkten. De bedrijfsleider werd na 6 maanden na een forse ruzie ontslagen. Met hem vertrok zijn broer de drukker. Aanleiding tot dit conflict waren proeven, die Willem Kaars Sijpesteijn deed in de oxydatic met hulp van de kalanderchef. De bedrijfsleider voelde zich gepasseerd en stapte op. Het ging toen dus duidelijk niet naar wens. In deze situatie was het ook erg moeilijk om de klanten ervan te overtuigen, dat het Nederlandse product even goed was als het geïmporteerde.
Technisch stond er na een jaar een goed werkende fabriek. De financiële resultaten waren de eerste vijf jaar slecht en pas daarna werden redelijke winsten gemaakt.

Kenmerkend voor het bedrijf vanaf de oprichting tot heden is, dat er continu is gewerkt aan verbetering van het product en het proces. Na 1907 kwam er weer ruimte voor nieuwe investeringen en zo werd in 1910 een tweede stoommachine van hetzelfde type als de eerste aangeschaft. Zuinig was men wel. Zo werd de oxydatie uitgebreid met de machines van een linoleumfabriek bij Antwerpen die failliet was gegaan. Tot groot verdriet van de technische mensen kwam in 1916 elektriciteit beschikbaar en werden de stoommachines uit bedrijf genomen.
In 1921 werden de gebouwen van de weverij overgenomen. In dezelfde periode werd een nieuwe kalander met mengerij gebouwd. Deze keer werden de machines geleverd door Friedrich Krupp Grusonwerk in Maagdenburg.

Een tweede fabriek

De vraag naar de producten bleef zich gunstig ontwikkelen en in 1922 werd besloten tot de bouw van een nieuwe fabriek op een terrein over het spoor in Assendelft. Voor de toekomst van het bedrijf is dit een belangrijke beslissing geweest, waardoor verdere groei van het bedrijf tot op de dag van heden mogelijk is gebleven. De belangrijkste reden voor deze uitbreiding was de wens om het productenpakket uit te breiden met inlaid linoleum. Behalve een productiehal met hydraulische persen voor de fabricage van inlaid linoleum kreeg de nieuwe fabriek ook een kalander met mengerij, die vrijwel gelijk was aan de installatie die kort daarvoor in Krommenie was geplaatst.

  Fabriek Zuid  
 

Een luchtopname van fabriek ‘Zuid’ van de NLF uit 1956. De eerste industriële bebouwing begint zich vanuit Assendelft in de richting van het bedrijf uit te breiden, maar van woningbouwplannen is nog geen sprake. Inmiddels is er op het bedrijfsterrein zelf, maar ook in de naaste omgeving erg veel veranderd.

 

Intussen was in de linoleumindustrie een fusieproces op gang gekomen. Het begon met een samenwerking van alle Duitse fabrieken, waarbij zich later Forshaga in Zweden en Giubiasco in Zwitserland aansloten. Er werd een holding in Zürich opgericht: de Continentale Linoleum Union. Linoleum Krommenie was vergeleken bij de 11 fabrieken klein, maar beschikte over een moderne installatie en kon goedkoper produceren. De onderhandelings­positie was niet slecht en leidde ertoe dat de Conti met zeer gunstige voorstellen over de brug kwam. In 1929 werd besloten hierop in te gaan en sindsdien maakte Krommenie deel uit van de Continentale Linoleum Union, die later zou overgaan in Forbo.

Marmoleum nieuw Linoleumproduct

Een volgend belangrijk punt was de introductie van een nieuw linoleumproduct Marmoleum in 1930. Uit de periode 1930 tot 1945 valt weinig nieuws te melden.
Na 1945 begon weer een tijd van uitbreiding van capaciteit en verbetering van het proces. Er werd een nieuw proces voor de oxydatie ingevoerd waardoor een meer constante kwaliteit van de linoleumcement werd bereikt en de efficiency belangrijk werd verbeterd.

In 1954 liep de vraag naar Marmoleum zover op dat de aanwezige installatie aan het eind van zijn mogelijkheden raakte. Omdat in Amerika de modernste installaties stonden, werd daar een offerte voor een kalander aangevraagd. In een tijd van deviezenschaarste wilde de minister geen dollars beschikbaar stellen en werd aangeraden om een Ingenieursbureau een ontwerp te laten maken, dat in Nederland gebouwd kon worden. In de IJmond werd een bureau gevonden dat verstand had van staalwalsen, die veel gemeen hebben met linoleumkalanders. Het resultaat van deze samenwerking was een moderne kalanderlijn die beter en goedkoper was dan hetgeen Amerika had aangeboden.

  Een kalander  
  Kalander in de fabriek ‘Noord’ omstreek 1953  

De capaciteit van de nieuwe lijn werd nuttig gebruikt. In de periode tot 1960 werd de omzet van Marmoleum meer dan verdubbeld om daarna te stabiliseren. Dit werd veroorzaakt door twee ontwikkelingen: Binnen de Continentale Linoleum Union waren de fabrieken vrij zelfstandig en na het succes van Marmoleum in Krommenie hadden enkele andere fabrieken ook kalanders voor Marmoleum geïnstalleerd, waardoor de export van Krommenie terugliep.
Bovendien kwamen er regelmatig nieuwe vinylvloerbedekkingen op de markt van fabrieken buiten de groep. Krommenie heeft deze ontwikkelingen altijd nauwkeurig gevolgd en ook zelf een aantal producten ontwikkeld en op de markt gebracht. Meestal hadden deze geen lang leven, maar toch rees er nu en dan twijfel over de toekomst van linoleum.

Ingrijpende ontwikkelingen en herwaardering van het vertrouwde

In 1968 werd een voor de toekomst belangrijk besluit genomen. Als eerste in Europa introduceert Krommenie Novilon, verend vinyl. Dit is een groot succes maar daardoor ook een grote concurrent voor linoleum. Ook tapijt is in opkomst.
In hetzelfde jaar wordt de Conti omgezet in Forbo met een organisatiestructuur met meer centrale leiding. Zoals gebruikelijk na een fusie volgde hierop een reorganisatie. Krommenie moest de fabriek in Wijhe sluiten maar bleef over als de enige producent van linoleum. Ook steeg de belangstelling van andere Forbo verkoopmaatschappijen voor Novilon waarvan Krommenie op dat ogenblik ook de enige producent was.

De groei van Novilon ontwikkelde zich voorspoedig tot 1980. Daarna werd de situatie minder gunstig. In Europa kwamen er steeds meer concurrenten, die behalve het gebruikelijke 2 meter brede product ook 4 meter breed gingen aanbieden. Al spoedig bleek dat de vraag naar 4 meter snel steeg. Om deze ontwikkeling te volgen werd besloten om in Coevorden een 4 meter Novilon fabriek te bouwen.
Dit bracht Krommenie in de moeilijke situatie dat gerekend moest worden met een snelle afbouw van de 2 meter Novilon productie. Er lag in 1982 een reorganisatieplan met de nodige ontslagen klaar. Gelukkig behoefde dit niet uitgevoerd te worden, omdat men er in slaagde de belangstelling op de markt voor linoleum te doen opleven. Gunstige randvoorwaarden hierbij waren de hernieuwde belangstelling voor het oude natuurproduct en een grotere belangstelling voor harde vloerbedekking ter voorkoming van allergieproblemen.
Sindsdien mag Krommenie zich verheugen in een nog steeds stijgende linoleumomzet.
Gezien het taaie leven van linoleum - dat nu reeds bijna 150 jaar bestaat - mag de toekomst van het product in de volgende eeuw met vertrouwen tegemoet worden gezien.

Literatuur

Door: Door Ir. Jan Schoen
Werkzaam van 1952 tot 1988 bij de Forbogroep in technische- en managementfuncties.
Valid HTML 4.01 Transitional