De fabricage van linoleum vergt aanzienlijke hoeveelheden grondstoffen. Verschillende vervoerders speelden en spelen dan ook een belangrijke rol om de grondstofstromen naar de Forbofabrieken in Krommenie (vroeger) en Assendelft in goede banen te leiden. In feite dankt zelfs de grootste Nederlandse vervoerder van eetbare oliën (C. Koole Tanktransport B.V., Zaandam) zijn bestaan aan de familie Kaars Sijpesteijn, die aan de wieg van Forbo stond.
De voornaamste grondstoffen voor de fabricage van linoleum zijn voor een groot deel nog steeds kurk,
lijnolie, kalk, harsen en pigmenten. Kurk werd vroeger vooral aangevoerd met dekschuiten van de firma Knap (nog altijd de ‘Forbo-huisvervoerder’ van gereed product, zij het dan tegenwoordig alleen met vrachtauto's).
De kurk kwam meestal uit Portugal en deze werd aangevoerd in de Amsterdamse haven.
Een vele jaren vertrouwd beeld aan de Vaartdijk. Op de dekschuiten aangevoerde balen kurk uit Portugal, wachtend om tot kurkmeel te worden vermalen.
Foto Forbo |
Oorspronkelijk kwam de kurk in platen aan die met ijzeren banden bij elkaar werden gehouden. Deze pakken werden omhoog getakeld in de malerij in de linoleumfabriek Noord. Daarbij viel er nogal eens één tussen wal en schip. Daarom werd er om de dekschuiten een wegneembare drijvende balkafsluiting aangebracht. Desondanks was de kurk over de gehele lengte van de Nauernasche Vaart tot bij de sluis van Nauerna te vinden. Zo nu en dan werd er een schip op uit gestuurd om de kurk bij elkaar te vissen.
Voor de mensen in de malerij leverden de aangevoerde pakken kurk weleens een verrassing op. Ertussen trof men soms een nog springlevende slang aan. Pas vanaf de jaren '70 werd de kurk in gemalen toestand met vrachtauto's aangevoerd en opgeslagen in silo's, waardoor een einde kwam aan dit soort verrassingen.
Een andere belangrijke grondstof voor de productie van linoleum was (en is nog altijd) lijnolie. Zo'n vijftig jaar was Gerrit Duits daarbij nauw betrokken. Omstreeks 1920 had hij namelijk het motorbeurtvrachtscheepje Volharding overgenomen van de oom (met de familienaam Huig) van zijn echtgenote.
Gerrit Duits had als stuurman op de grote vaart gevaren. Nadat zijn broer was verongelukt (die ook op de grote vaart voer), oefende zijn familie grote druk op hem uit om de zeevaart eraan te geven. Daarom nam hij het 47 tons beurtscheepje Volharding over (dat een ‘I’ achter de naam kreeg), evenals de beurtdienst van zijn oom die toen vooral op het Noordhollands Kanaal en op de Zaan voer. Al gauw werden de zich snel ontwikkelende Linoleumfabrieken zijn grootste klant. Mogelijk speelde daarbij een rol dat zijn vader rond de eeuwwisseling was gaan werken bij de Linoleumfabrieken en er machinist was. Overigens werkte deze zich later op tot hoofd technische dienst van dit bedrijf.
De nu 79-jarige in Krommenie woonachtige Atse Duits (zoon van Gerrit Duits) herinnert zich dat de fabrieken, waarin de familie Sijpesteijn ook grote belangen had (zoals de oliefabriek De Vrede in West-Knollendam en de oliefabrieken van Crok & Laan) al snel tot de belangrijkste klanten van zijn vader behoorden. “Vader had in de jaren '20 al gauw vast werk met het vervoer van lijnolie, die bij De Vrede in West-Knollendam werd geperst, naar de Linoleumfabriek Noord in Krommenie. Dat gebeurde aanvankelijk in vaten van zo'n 200 L. Daar werden de vaten boven een tank in de grond gerold en leeg gestort. Van daaruit werd de lijnolie naar de verwerkingsplek (de Oxidatiefabriek) gepompt om aan de lucht bloot te worden gesteld. De daardoor ontstane ‘vellen’ vormden in feite de basis voor het linoleumproduct”. Atse Duits kan daar alles over vertellen: hij trad in 1946 in dienst van de Linoleumfabrieken, werkte zich op tot chemisch technoloog en hij was tot zijn pensionering in 1982 betrokken bij de productontwikkeling.
“Door de toenemende productie nam ook de grondstoffenbehoefte steeds toe. Daarom liet Vader omstreeks 1930 het 80 tons tankbootje Volharding III bouwen en in het begin van de jaren dertig werd dit verlengd op de werf van de Wed. K. Brouwer aan de Hogendijk in Zaandam, waardoor het draagvermogen tot 102 ton steeg”, herinnert Atse Duits zich.
“Na 1947/48 was de productiecapaciteit van De Vrede niet meer toereikend voor de Linoleumfabrieken, zodat ook in Zuid Amerika lijnolie werd aangekocht die per zeeboot in Rotterdam arriveerde. De Volharding III vervoerde een groot deel van deze lijnolie naar Krommenie.
De tanker voer trouwens ook wel voor Crok & Laan in Wormerveer. Verder verzorgde het scheepje onder andere transporten van complete draaibruggen die door Klinkenberg in Wormerveer waren vervaardigd voor de kanalen in Drente. Men had uitgedokterd hoe de Volharding III zodanig geballast kon worden, dat de als deklast vervoerde bruggen zonder al te veel hulpgereedschap op hun plaats te manoeuvreren waren.”
De Volharding III met een door Klinkenberg in Wormerveer gebouwde draaibrug op weg naar Drente.
Foto via A. Duits |
“Vóór de Volharding III had Vader reeds het drogelading vrachtbootje Volharding II met een draagvermogen van 65 ton in de vaart gebracht. Daarmee (evenals met de Volharding I) voerde hij houtmeel in zakken aan vanaf de houtmeelfabrieken van Wakker aan de Enge Wormerringdijk en vanaf de houtmeelfabriek De Haan van Groot aan de Kalverringdijk in Zaandam. Die werden deels afgeleverd bij de Linoleumfabriek Noord, deels bij Zuid. Nadat De Haan in 1928 was afgebrand (waarbij ook de belendende molen De Grootvorst verbrandde), bleef alleen de houtmeelfabriek van Wakker als leverancier over. Later werd de Volharding II ook geschikt gemaakt voor het vervoer van lijnolie door er losse tanks in te plaatsen. Vanuit Maastricht en Nieuwpoort voerde mijn vader pigmenten aan, zoals lithopone (een wit pigment dat een mengsel is van bariumsulfaat en zinksulfide). Naast mijn vader, werkte ook zijn broer Cornelis bij het bedrijf en er waren een aantal schippers in vaste dienst. Daarnaast voerde hij ook andere werkzaamheden uit voor de Linoleumfabrieken. Jarenlang is hij er beëdigd weger en meter geweest om aan de hand van de meetbrieven en de ijken op de schepen de hoeveelheden kurk te bepalen die werden aangevoerd”.
De Volharding II, afgemeerd bij de woning van Gerrit Duits tussen de Oxidatiefabriek aan de Wormerveerse kant van de Nauernasche Vaart (waar nu Eurocol is gevestigd) en de Vaartbrug. De foto van het gepavoiseerde schip is gemaakt in verband met het 300 jarige jubileum van de Nauernasche Vaart in 1934.
|
“De Linoleumfabrieken maakten gebruik van meerdere vervoerders, zowel voor de droge grondstoffen als de vloeibare. Voor de droge grondstoffen was dat bijvoorbeeld ook het beurtvaartbedrijf van Koningsbruggen uit Alkmaar. Mijn vader moest tot begin '50-er jaren vooral concurreren met het tankvaartbedrijf van Oosthuizen en dat van Pieter Bon (die onder andere verschillende tankers met de naam Olievos in de vaart had). In de jaren '50 gingen de drie bedrijven ertoe over om gezamenlijk tankers te exploiteren onder de naam BOD (Bon, Oosthuizen en Duits). Het bedrijf van mijn vader stond toen bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als Zaanlandsche Tankvaart- en Controlebedrijf Volharding Duits. De bedrijven brachten gezamenlijk verschillende nieuwe tankers in de vaart, zoals de Adriana en Juliana. Eind '60-er jaren (na het overlijden van mijn vader in 1969) zijn de tankers overgenomen door het tanktransportbedrijf van Koole in Zaandam. Het opmerkelijke is wel dat de meeste tankers van Koole nog altijd Volharding heten met een nummer erachter”.
De tanker Juliana; kort voor de tewaterlating bij Scheepswerf Vooruit in Zaandam in 1954.
Foto via A. Duits |
C. Koole Tanktransport (gesticht door Kees Koole) heeft een heel speciale band met de Linoleumfabrieken en met de familie Sijpesteijn in het bijzonder. In de winter van 1942/'43 besloten Hein Kaars Sijpesteijn (die een ervaren zeezeiler was), alsmede Jan Bartlema en zijn vrouw Yvette, Hein Louwerse en Henning Meyer naar Engeland uit te wijken. Zij behoorden tot de 152 Engelandvaarders die behouden Engeland wisten te bereiken. Met de provisorisch voor de zeevaart uitgeruste zeilvlet Yvette voeren ze naar de Schie en meerden daar af naast het motorbeurtscheepje Nooit Volmaakt van schipper Kees Koole. Op donderdagmorgen 29 april 1943 voer de Nooit Volmaakt richting Brielsche Maas met de onschuldig ogende grijsgeschilderde vlet op sleeptouw, alsmede de deelnemers aan de tocht en materiaal verborgen tussen de lading. Kort voor middernacht stapten de vijf mensen in het pikkedonker in de vlet en ze roeiden voorzichtig weg. Na een barre tocht bereikten ze drie dagen later de Thamesmond.
Vóór de oorlog had Kees Koole (aanvankelijk als zetschipper, later als schipper/eigenaar) met dat beurtscheepje vanuit Schipluiden turf en mest vervoerd naar tuinders in het Westland. Om te voorkomen dat na de Duitse bezetting zijn schip in beslag werd genomen en om toch een respectabel doel te dienen, zag schipper Koole kans een contract te verkrijgen van de Directie voor de Voedselvoorziening.
De toenmalige directeur van de voedselvoorziening in A. (Ton) Schrader had de leiding van een beweging die veel Nederlanders liet uitwijken naar Engeland. Daardoor kwam het contact tot stand tussen Hein Kaars Sijpesteijn met zijn vrienden en schipper Kees Koole. In totaal hebben Schrader en Koole na februari 1942 zo'n 80 Engelandvaarders op weg weten te helpen, waarvan de helft met succes. Tot die laatste categorie behoorde ook onder andere de bekende politicus Mr. Jaap Burger.
Hein Kaars Sijpesteijn werd in Engeland Hoofd Kwartiermeesterszaken voor de commandant Nederlandse troepen en na de oorlog keerde hij terug naar Krommenie, waar hij algemeen procuratiehouder werd van de Linoleumfabrieken.
De 750 tons tanker Vreeland van C. Koole Tanktransport, afgemeerd bij de Forbo fabriek in Assendelft in september 1999 |
Na de oorlog werden de Engelandvaarders onderscheiden. Degenen die hen hierbij hielpen bleven echter meestal in de schaduw. Dit was voor Hein Kaars Sijpesteijn aanleiding om zijn chef personeelszaken Tjemme Groot van de Linoleumfabrieken eens te vragen om Kees Koole uit te horen over zijn toekomstplannen. Hij wist namelijk dat schipper Kees Koole zo arm als de mieren uit de oorlog was gekomen. Met zijn Nooit Volmaakt was het een hele opgave om brood te verdienen voor zijn in die tijd snel groeiende gezin.
Het bleek dat Kees Koole graag zijn verouderde motor-Westlandertje wilde inruilen voor een moderne motortanken. Door financiële belangen van de Sijpesteijns in de oliefabriek Crok & Laan in Wormerveer, lag het enigszins ‘in de lijn’ om zich tevens te bemoeien met de olietankvaart. Hein Kaars
Sijpesteijn ‘regelde’ in verband daarmee de financiering van een motortanker (die in 1948 de naam Prinses Wilhelmina kreeg) voor Kees Koole. Verder verzorgde hij een contract voor het vervoeren van eetbare oliën met deze tanker. De zaken ontwikkelden zich zodanig dat in 1957 Kees Koole zijn
beurtvaartbedrijf van Schipluiden overplaatste naar Wormerveer.
Naast tankers deden in die tijd ook tankauto's hun intrede bij Koole. In 1959 ging de toen 16 jarige A.J. (Ton) Koole, oudste zoon van Kees Koole varen bij zijn vader en hij werd al gauw schipper op de zich uitbreidende vloot tankers van zijn vader. Nu is hij reeds enige jaren algemeen directeur van de onderneming. De in 1943 geboren Ton Koole is trouwens door zijn ouders uit respect vernoemd naar Kees'
oud-chef in A. Schrader voor zijn werk in de oorlogsdagen.
In 1971 werd het bedrijf omgezet in een naamloze vennootschap (waar inmiddels ook de broers Piet, Jaap en Kees in dienst waren getreden). In 1981 nam Koole de eerste fase van het eigen tankopslagcomplex van 5000 m3 in de Zaandamse Achtersluispolder in gebruik, gelegen aan 8 meter diep vaarwater. Daarna ontwikkelde het bedrijf zich snel en met name in de laatste tien jaar is er sprake van een zeer sterke groei. De tankopslag in Zaandam bestaat nu uit ongeveer 100 tanks met een totale inhoud van omstreeks 40.000 m3. De vloot telt thans 21 schepen, waaronder twee kustmotortankers, 16 binnenvaartmotortankers, twee tankduwbakken en een duwboot.
De hoofdproducten die men vervoert en opslaat betreffen met name kokos-, palm- en palmpitoliën en vetten (waarin ruim honderd verschillende varianten zijn te onderkennen en die ook afzonderlijk moeten worden opgeslagen!). Verder gaat het onder andere om zonnebloemolie, cacaoboter, raapolie,
sojaolie en arachide(aardnoten)olie en ... niet te vergeten lijnolie voor Forbo.
In 1995 nam men de uit negen eenheden bestaande VT-vloot van tankers voor het vervoer van eetbare olie over. In 1999 vond wederom een zeer aanzienlijke bedrijfsuitbreiding plaats, namelijk door de overname van drie tankterminals van Pakhoed (één in Pernis en twee in Nijmegen). Dit is een gevolg van de fusie van Van Ommeren met Pakhoed en de daarmee samenhangende EG-reglementeringen.
Deze terminals hebben een opslagcapaciteit van in totaal omstreeks 390.000 m3 (ongeveer tienmaal zo veel als in Zaandam!). Op 2 november jl. werd aan het bedrijf de Zaanse Ondernemingsprijs voor 1999 toegekend vanwege de opmerkelijke groei.
Zeker is dat Kees Koole daar nooit van heeft kunnen dromen tijdens zijn verzetswerk!
Het nieuwste schip van Koole de Star Bonaire; bouwjaar 1997, onderweg op de Noordzee. Ooit hielp Kees Koole Engelandvaarders, nu onderhouden de coasters van dit familiebedrijf een geregelde dienst op Londen. |
Door: Albert Boes |