Bewerking: Alice van Diepen
Enkele jaren geleden is door een werkgroep van MBTZ onderzoek verricht naar het papierconcern Van Gelder Zonen in Wormer. Naast onderzoek naar de geschiedenis van het bedrijf en de technische kant van het proces van papiermaken, zijn interviews gehouden met een aantal ex-werknemers. Gesproken is onder meer over het productieproces, de werkomstandigheden, de verhoudingen binnen het bedrijf en de lonen. De interviews leveren een schat aan informatie over het papierconcern van grofweg 1920 tot omstreeks 1970. Op deze manier wordt een eens groot en van origine Zaans bedrijf als het ware weer tot leven gewekt.
Hieronder worden de geïnterviewden aan u voorgesteld:
Barend Johan Aten, geboren 25 oktober 1906, kwam op 18-jarige leeftijd bij VGZ werken als jongste bediende. Hij kwam uit Wormerveer; uit een protestants gezin waarvan de vader timmerman was. Barend Aten had als vooropleiding Mulo, aangevuld met enkele avondstudies. Naar eigen zeggen had hij geen specifiek godsdienstige of politieke overtuiging.
Op 1 mei 1923 trad hij in dienst bij VGZ en is tot z'n pensionering bij het bedrijf gebleven. “Eén van de dingen waar de functie van zo'n jongste bediende uit bestond was, dat je met een schuitje de Zaan over moest varen van het Zuideinde naar een aanlegsteigertje tegenover de Mooriaan (cacaofabriek). Je moest met dat schuitje bijvoorbeeld de heer Allan (N.F. Allan was sinds 1913 algemeen directeur van de vennootschap) overvaren, als hij naar de fabriek wilde”. Oorspronkelijk stond het kantoor van de fabriek (het voormalige hoofdkantoor) niet in Wormer, maar in Wormerveer.
Barend Aten heeft z'n carrière bij VGZ doorlopen van jongste bediende via productieassistent, hoofdproductie en procuratiehouder naar fabrieksdirecteur. Later werd hij algemeen directeur, om als technisch directeur over het gehele concern te eindigen. Naast zijn werk is Barend Aten actief geweest in het verenigingsleven van Wormerveer, vooral in de voetbalclub WFC. Buiten WFC heeft Barend Aten ook nog twintig jaar een bestuursfunctie vervuld bij de KNVB.
Jan Karel Kaper, werd op 26 oktober 1908 geboren op het Hennepad te Wormerveer. Zijn vader was procuratiehouder bij de meelfabriek Wessanen & Laan en zijn moeder eerst onderwijzeres en later huisvrouw. Na de lagere school heeft Jan Karel Kaper de HBS in Zaandam gevolgd om zich daarna te specialiseren in chemische techniek op de MTS (tegenwoordig HTS) in Amsterdam. In 1930 kwam hij bij VGZ te werken op het laboratorium. Later werd hij chef van de technologische dienst en de laatste zes jaar werkte hij als manager, waarbij hij tevens chef was van het researchlaboratorium in Velsen. Pas op het eind van z'n loopbaan werd Jan Karel Kaper lid van de bond voor hoger personeel. Naast zijn werk had Jan Karel Kaper diverse hobby's, was hij jarenlang bij de vrijwillige brandweer in Wormerveer en vele jaren voorzitter van 'Ons Huis'.
J.M. Kaper, (3e van links) leidt ambtenaren van Economische Zaken rond. |
Nicolaas F. (Klaas) Kingma, geboren op 17 oktober 1917, begon als schooljongen van 15 jaar bij VGZ. Zijn vader, werkzaam bij VGZ Wormer als schipper/machinist op de sleepboot 'Eendracht 5', vervoerde grondstoffen (o.a. cellulose uit de zusterfabriek Velsen) en oud papier uit Amsterdam. De
producten werden op bun beurt weer met schepen naar de afnemers gebracht.
Klaas Kingma kwam als vijftienjarige te werken in de pakkamer. In de pakkamer werden de vellen papier met de hand gesorteerd en geteld. "Dit werk deed je tot je 18 jaar was en daarna mocht je in de ploegendienst werken en dan kon je trouwen." Na de pakkamer werd Klaas Kingma
bobie-jongen (bobie = bobines rollensnijmachine) en tegen de gewoonte in al op jonge leeftijd bobineur. In 1960 werd hij benoemd tot voorman en is dit gebleven tot hij afgekeurd werd in 1976. Klaas Kingma is steeds actief geweest in het vakbondswerk bij VGZ, eerst als kernlid en later in het bestuur van het NKV als afgevaardigde bij CAO-onderhandelingen voor de VGZ-fabrieken in Wormer en Velsen. Na z'n actieve loopbaan als voetballer bij WSV'30 in Wormer heeft Klaas Kingma diverse bestuursfuncties vervuld in deze Wormerse voetbalvereniging.
Bart Zaal |
Bart Zaal is geboren op 30 april 1902 in Wormerveer. Z'n vader was letterzetter, maar overleed vroeg. Bart Zaal heeft alleen de lagere school doorlopen en daarna allerlei baantjes gehad, van
krantenjongen tot werknemer op een chocoladefabriek. Z'n moeder was weduwe en kon het geld goed gebruiken. Later hertrouwde ze en ging het gezin in Wormer wonen. Bart Zaal kwam in 1913/'14 door z'n stiefvader, die als smid op de
Eendracht (de fabriek in Wormer) werkte, bij Van Gelder terecht. Hij heeft altijd bij de papiermachine gewerkt, eerst als 'hekjesjongen' of preshulp (Wormerse uitdrukking voor pershulp), later als ondersnijder en weer later bovensnijder.
Tijdens de eerste wereldoorlog raakte Bart Zaal z'n baan kwijt omdat er niet voldoende werk was. Omstreeks 1919 kon hij weer bij het bedrijf komen. Bart Zaal was
atheïst en is enige tijd lid geweest van de vrijdenkers. Hij noemt zichzelf een natuurmens, evenals muziekliefhebber; hij speelde vanaf z'n tiende klarinet. Zaal heeft in verschillende muziekverenigingen gezeten, evenals verschillende andere werknemers bij Van Gelder. De bedrijfsdirecteur van VGZ Wormer de heer J.A. Allan, was beschermheer van de muziekvereniging en bij repetities voor concours kregen de werknemers/muzikanten vrijaf. Bart Zaal is altijd lid geweest van een vakbond, de NVV.
Alle geïnterviewden lieten zich positief uit over de verhoudingen binnen het bedrijf; in de fabriek, op het kantoor of tussen fabriek en kantoor. Men was zich wel bewust van verschillen tussen werknemers op kantoor en de fabrieksmensen.
Volgens de heer Kaper werd met de collega's zeer vriendschappelijk omgegaan, maar was de sfeer niet in alle fabrieken even goed.
(Aten): “De verhouding met de baas was heel goed evenals met de mensen uit de fabriek. Dat gold eveneens voor mijn tijd op het kantoor te Wormerveer. Er bestond regelmatig contact tussen het kantoor en de fabriek en die contacten verliepen op een heel prettige wijze. Soms gebeurde het dat die bevoorrechte positie van kantoor weerzin opwekte. Dat merkte je door bepaalde uitlatingen en daar was natuurlijk ook reden voor. Maar later zeiden we
wel eens: Waarom, hè? Een goeie papiermaker had minstens evenveel recht als een slechte kantoorbediende. Dat was nog het
witteboordensysteem. Het werd natuurlijk nooit rechtstreeks gezegd, maar via omwegen kwam je dat wel aan de weet. De enigszins betere positie van kantoor vertroebelde de goede verstandhouding toch niet. De echte onderdanigheid zoals ik die later in Renkum en Wapenveld heb gezien, die is er in Wormer nooit geweest. Trouwens in Velsen ook niet”.
Verschillen in religie en politieke kleur, tussen christelijken en rooien, speelden een rol. Scheldwoorden als rotfijnen, stinkrozen, rotrooien zijn daarvan het bewijs. (Zaal) “Je had vroeger onderling een erge strijd met christenen ....wij konden het niet rooien met mekander. Als je katholiek was werden je kinderen ook katholiek opgevoed. Logisch. Als een dochter met een protestantse jongen ging, hadden ze liever dat de dochter dood ging, dan dat ze van het geloof afging. Had je vroeger, hè. Wij waren fanatiek hier, hoor. Eerlijk waar. Daar hoor je geen mens meer over. Met je christelijke collega's had je de grootste debatten. Ja, er werd wel met elkaar over gesproken. Maar onderling konden we het goed hebben met mekander, maarja, niet op het politieke terrein”.
Op het katholieke personeel werd wel degelijk sociale controle toegepast met name door de heer C.P. Keet, bedrijfsdirecteur van VGZ Wormer (vóór J.A. Allan) die zeer katholiek was. De heer Kingma kwam via een familierelatie (dhr. P. Keet) van z'n moeder op de fabriek. “Deze Keet zei tegen m'n moeder dat ik niet naar een slechte fabriek als de Mooriaan mocht gaan, toen hij hoorde dat ik daar om werk was geweest. In die fabriek werkten Heemskerkers en Uitgeesters en daar mocht ik met mijn roomse zieltje niet heen”. De heer Keet zag de katholieke werknemers ook in de kerk. “En als ze bijvoorbeeld drie keer niet naar de kerk kwamen, kregen ze op het werk wel wat te horen”.
Bij sollicitatie en/of promotie heeft het 'katholiek zijn' waarschijnlijk geen overheersende rol gespeeld. Drie van de vier informanten waren niet katholiek en hebben de meest uiteenlopende functies vervuld bij VGZ. Volgens de heer Zaal deugde je bij de directie niet als je rood was. De rooien durfden de heer Keet wel aan, maar de katholieken volgens hem niet!
De heer Zaal zegt dat katholieken wel in de gaten werden gehouden. “Nou, in vele gevallen wel. Want kijk, katholieken hadden wel de voorkeur in die tijd (de periode dat de heer C.P. Keet bedrijfsdirecteur was). Met een hoop dingen, van de directie uit”. Want “het bloed gaat toch waar het gaan moet, zeggen ze wel. Dat is allemaal veranderd hoor”.
Vanzelfsprekend waren er ook kleinere irritaties. Volgens N. Kingma was de sfeer in de pakkamer wel eens wat minder goed. “En dan hadden we onderling in de pakkamer de afspraak gemaakt dat we 100 riem maakten en niet meer, maar dan kwamen er nieuwelingen binnen en dat waren van die jonge jongens en die gingen wel tot 110 riem. Dan was er oorlog, dat waren uitslovers. Er waren van die knapen bij die zich daar niets van aantrokken. Hierdoor is er wel eens een staking geweest, omdat het tarief dan omlaag ging, want als de één er 110 maakt, kan de ander het ook, zo werkt dat. Die onderlinge afspraak van die 100 riem was gemaakt omdat de ene keer het papier wat gemakkelijker was dan de andere keer; er zat niet zoveel rotzooi in. Wanneer het papier wat makkelijker was ging je een keen meer naar de WC om te roken of je maakte alvast 10 riem voor de volgende dag. Een soort buffervoorraad voor als het wat tegenliep, als je maar aan het eind van de week er niet boven was. Want je wilde de laagste niet wezen, maar ook de hoogste niet”.
In de loop der tijd verslechterde de onderlinge verhouding. (Zaal) “Ik heb altijd erg veel plezier gehad in mijn werk.
Collega's, o, daar heb ik altijd plezierig mee gewerkt hoor, fijn stelletje jongens onder mekander, dat was toen beter dan later. Later voordat ik eruit ging, zal ik maar zeggen. Toen waren er 'n hoop vreemde mensen uit
Noord-Holland, dat waren hele goeie mensen, dat bedoel ik niet, maar de manieren werden anders.
Vroeger hielpen we mekanden meer, er was meer solidariteit onder mekander. Als je moest pakken bijvoorbeeld, als je 'n doek op moest zetten of 'n droogvilt, ik noem maar wat, dan moest er flink gewerkt worden die vier uur hè ? Nou ja, dan moest je mekander aankennen maar de laatste jaren, dan wilden ze wel 'n hoop verdienen, maar ze wilden d'r heel weinig voor doen. Dat was een hele andere mentaliteit”.
In het bedrijf werd veelvuldig gebruik gemaakt van bijnamen, niet negatief bedoeld maar meer in de sfeer van jongens onder elkaar. (Zaal) “Mijn naam was Hullebulle, dat gebeurt nog wel dat iemand me tegenkomt...
Je had zoveel bijnamen daar bij VGZ. Krentebol en ... daar zijn er nog wel meer. Je had bijnamen van vader op zoon... De Koning, dat was ook van vader op zoon. Niet tegen de chef, dat durfden ze niet”.
(Aten) “Het stikte van de bijnamen in de fabriek. Hoe ze er precies aankwamen weet ik niet, maar ze hadden allemaal bijnamen. Misschien ik ook wel, maar ik heb het nooit gehoord. Maar je had
bijvoorbeeld 'de schimmel' en 'sneeuwwitje'. Ik weet ze niet allemaal want er waren er zó veel! Ik wist wel wie er mee bedoeld werden”.
Uit de informatie blijkt dat de hiërarchie binnen het bedrijf duidelijk was vastgelegd en door een ieder werd geaccepteerd.
(Kingma) “Voor een papiermaker haalde je bijna je pet af; voor de bedrijfsdirecteur en boekhouder deed je dat al”.
(Aten) “De ploegbazen (bedoeld wordt werkbazen) spraken ten opzichte van de directieleden wel van meneer Keet en meneer Aten etc., terwijl andersom zij de fabrieksmensen wel aanspraken met Piet, Kees Schouten of Kramer”.
(Zaal) “Mijnheer Kaper, dat was ook 'n beste kerel. Ja, dat zijn lui met goeie koppen en niet eigenwijs, die hebben ook verstand, hè? Moet je altijd voorzichtig mee wezen met die mensen, waren dan wel geen papiermaker, maar het waren echte mensen om mee te werken, met zulke lui hè. En die mensen hebben d'r voor geleerd. Nee, ik heb altijd erg plezierig met de mensen gewerkt.
Romeijn zat weer op 'n andere branche, die zat in kantoor en Barend Aten, die heeft ook gewoon op kantoon gewerkt, die is later ook directeur geworden. Nou ja, kijk als 't niet goed ging dan kwamen ze op je af, dat soort”.
(Aten) “Ik geloof dat men wel goed stond tegenover de directie. Meneer Keet was een zeer humane man, weliswaar een grote driftkop, maar toch wel iemand die echt voor z'n mensen voelde. Er zal dus nooit iemand wezen die niet met respect aan meneer Keet dacht. Hoe ze later over mij gedacht hebben weet ik niet”.
(Aten) “Er was niet veel contact tussen directie en werknemers. Dat contact kwam wel dagelijks voor, maar werd meteen ook afgehandeld. In de fabriek als je voorbij kwam met de mensen zelf en vooral via de ploegbazen (werkbazen), dat waren de voornaamste contactpunten. Die contacten verliepen erg gemoedelijk.
Als ik 's morgens in de fabriek kwam, ging ik niet meteen naar kantoor, maar maakte eerst
een rondje door de fabriek. Dan ging ik eens aan een tafeltje zitten bij die papiermaker bij die machine en dan praatte je met elkaar en dan kwamen de problemen vanzelf naar voren en dan werd dat aan de tafel opgelost. Dat was niet alleen toen ik fabrieksdirecteur was, maar toen ik nog hoofd
productie was ging dat precies hetzelfde. Als we zo in vergadering bijeen waren dan hielden die werkbazen en chefs hun mond beslist niet. Daar was geen sprake van een sfeer van onderdanigheid. De ene man was
natuurlijk ook weer even anders dan de andere. We hadden drie werkbazen waarvan er een beetje een rauwe kerel was, een ander was streng gereformeerd, die was veel bedachtzamer en de derde die hing er zo'n beetje tussenin. Maar die linkse die kon het venijnig en hard zeggen, maar het was een prima vakman.
We hadden dus drie werkbazen, dat was Jan Schouten (die harde) een van de beste papiermakers die we ooit gehad hebben, dan was er Gerrit Kramer dat was die christelijke
antirevolutionaire en de derde was Floor Eenhoorn. En deze spaarden je niet, maar dat bleef altijd
binnen de muren en dat was altijd in goed overleg. Ook wat betreft de andere fabrieksmensen, die onderdanigheid is er bij ons nooit geweest”.
(Aten) “Als eerste prioriteit voor de directie gold natuurlijk zoveel mogelijk produceren en zo goed mogelijk produceren, dat was punt één! Dat was eigenlijk alles waar het om draaide. Je moest zoveel mogelijk tonnen maken tegen de beste kwaliteit. En als dat niet het geval was, dan werd men op het matje geroepen: 'Waarom is er zoveel minder gemaakt, en waarom is dat papier niet...?' ”
Van links naar rechts: G.Steendam, J.v.d. Wal, Ir. H. Buter, B. Aten, J. Allan, P. Stelder. |
“Voor wat betreft de fabrieksaangelegenheden had de heer Keet als fabrieksdirecteur, binnen de directie Wormer de zwaarste stem en waren de anderen zuiver adviserend. In de meeste gevallen werden ook de chefs (ploegbazen) uit de fabriek bij het overleg betrokken. En daar werd naar geluisterd want dat waren de mensen die het dichtst bij het vuur zaten en die wisten het meeste en het waren vaklui, vaak waren dat goede papiermakers”.
“Die overlegkring die er bestond tussen de bedrijfsleiding en groepsbazen zou je
als een voorloper van de ondernemingsraad kunnen zien. Allerlei zaken die zich zo voordeden werden daar besproken en dat is later dan een ondernemingsraad geworden. Dat overleg bestond toen ook al
maar op een andere manier, niet zo formeel als dat nu is. Alles werd onderling geregeld.
In de leiding aan de fabrieken is in de loop der tijd weinig veranderd. Elke fabriek had z'n bedrijfsdirecteur met daaronder de nodige assistenten. Maar bedrijfsdirecteur, dat was een vrij zelfstandige positie. Verbeteren van dingen zoals bijvoorbeeld werkomstandigheden, dat werd allemaal aan de fabriek geregeld. Dat deed typisch de bedrijfsdirecteur zelf”.
Naar deel 2 |