Door: J.L. Meyer
Dit jaar is het drie en een halve eeuw geleden dat te Westzaan de papiermolen De Schoolmeester werd gebouwd. Het is de enig overgebleven windpapiermolen in de wereld en nog volledig intact en bedrijfsvaardig.
De meeste industriemolens aan de Zaan hadden zelden meer dan 5 man in dienst; een uitzondering daarop vormden de wit- en grauwpapiermolens. De energie van de wind werd alleen benut voor het verpulveren van lompen tot brij. Deze brij werd in schepkuipen gestort, waarna het echte handwerk volgde. Rond elke kuip stonden elf arbeiders. De grootste papiermolens waren uitgerust met wel 8 kuipen, zodat een dergelijke molen aan zo'n 90 man werk verschafte. De vaklieden waren de scheppers en de koetsers; zij beheersten de moeilijkste fase van het productieproces. Het maken van papier was dus een zeer loonintensieve bezigheid.1
Uit de nijverheidsenquêtes van 1816 en 1819 blijkt dat in Noord-Holland de papierfabricage aan de Zaan zich tot grootbedrijf had ontwikkeld. In Zaandijk had een witpapiermolen 40 werklieden in dienst. Verder zijn er te Zaandijk vijf papiermolens in bedrijf met samen 300 arbeiders. In Koog twee met 120 à 140 en in de Wormer zelfs een met 70 à 80 arbeiders. In de omtrek staan ook kleinere papiermolens die gemiddeld 15 à 25 man in dienst hebben.2
In 1819 draaiden in geheel Noord-Holland de wieken van één en dertig papiermolens die in totaal aan 722 arbeiders en 295 kinderen emplooi boden.3
Het gemiddelde weekloon van een volwassen arbeider in de Noord-Hollandse papierfabricage bedroeg in 1819: fl. 7,20. In 1853, toen in andere bedrijfstakken de lonen aanzienlijk waren gestegen, was dat niet het geval bij de papierfabricage. Integendeel, het gemiddelde weekloon was toen gezakt tot fl. 3,50.4
In het gemeenteverslag van Wormer uit 1853 lezen we dat het te betreuren is dat van de 65 arbeiders van de papiermolen de Eendracht zo weinig gevonden worden die een redelijk bestaan hebben. 5
Deze molen werd in 1784 door Van Gelder Schouten & Comp. gekocht en in 1844 overgedaan aan de pas opgerichte firma Van Gelder Zonen. Zij verbouwden de oude molen tot een stoompapierfabriek. Voorwaar een moedige daad, want reeds eerder werd door Van Gelder Schouten & Comp. besloten de papierfabricage te mechaniseren. Die poging is toen jammerlijk mislukt. Dit artikel gaat over deze mislukte mechanisering.
De directie van Van Gelder Schouten & Comp. speelde reeds in 1836 met de gedachte haar bedrijf te mechaniseren.
De productiemiddelen waren beschikbaar, zowel in Frankrijk als in Engeland waren continu-papiermachines in gebruik.
De directie vreesde van deze buitenlandse fabrikanten een toenemende concurrentiedruk die - gezien het loonintensieve karakter van de branche - moeilijk te weerstaan zou zijn. In 1838 besloot zij haar mechanisatieplannen in daden om te zetten. In Zaandijk werd de oude maar nog in goede staat verkerende papiermolen Het Fortuin aangekocht, die na reparatie geschikt moest worden gemaakt om er op machinale wijze papier te vervaardigen. De opdracht voor de levering van de papiermachines met toebehoren werd verstrekt aan de Nederlandsche Stoomboot Mij (NSBM).6
Het Fortuin
Gemeente Archief Zaanstad |
Dit geschiedde op advies van de administrateur van de Nationale Nijverheid omdat aan de NSBM een werf- en machinefabriek was verbonden, die gold als de meest geavanceerde inrichting in Nederland.
De technisch directeur van deze onderneming was de geniale werktuigbouwkundige G.M. Roentgen. Toch is het voor een groot deel aan de wanprestaties van Roentgen te wijten, dat de poging van Van Gelder Schouten & Comp. om de papierfabricage te mechaniseren is mislukt.
Om de handelwijze van Roentgen enigszins te beoordelen moeten wij Roentgens persoonlijkheid kennen en de omstandigheden die zijn gedrag bepaalden.
Roentgen werd op 7 mei 1795 te Esens in OostFriesland geboren. Dit gebied werd in 1807 bij het Koninkrijk Holland gevoegd als compensatie voor het verlies van Staats-Vlaanderen en Vlissingen, dat bij Frankrijk werd ingelijfd.
Roentgen groeide op in een gezin van 7 kinderen; zijn vader, Ludwig Roentgen, was een Luthers predikant die in zijn jeugd eerst het horlogemakersvak had geleerd. Zijn moeder was Sophia Tischbein.
Roentgens grootvader, Abraham Roentgen en diens zoon David waren beroemde schrijnwerkers (kabinetmakers). De kabinetten en schrijftafels die zij vervaardigden waren voorzien van ingenieuze geheime laden en bovendien van hoge artistieke waarde. Zij vonden gretig hun weg naar de koninklijke en vorstelijke hoven van Europa.
Roentgen's aanleg voor wis- en werktuigkunde lijkt dus genetisch bepaald. Roentgen, die al vroeg belangstelling toonde voor de zeedienst, bezocht het Marine opleidingsinstituut te Enkhuizen.
Na zijn opleiding werd hij als zeeadspirant der tweede klasse naar Toulon gezonden. Toen, na de nederlaag van Napoleon in 1813 bij Leipzig, de Hollandse marineofficieren op de Franse vloot om ontslag uit de dienst vroegen, werden zij in het Fort Malgue bij Toulon opgesloten. Van daar wisten 8 man te ontsnappen, vijf daarvan werden aangehouden, drie anderen, waaronder G.M. Roentgen, wisten met een sloep de haven van Toulon te verlaten en het Engelse blokkade-eskader op de rede van Toulon te bereiken.8
Terug in Nederland werd hij op 1 juli 1814 als zeecadet 2e klasse in de Nederlandse marine opgenomen. Zijn eigenlijke carrière begon in 1815. In dat jaar werden 5 linieschepen naar Oost-Indië gezonden voor het overbrengen van troepen en de drie Commissarissen-generaal, die het bestuur in de kolonie van de Engelsen moesten overnemen. Roentgen, die zich had aangemeld voor plaatsing in Indië, bevond zich aan boord van de "Braband", een oud schip dat zo zwaar lekte dat het te Portsmouth moest binnenlopen voor reparatie. Het onderzoek naar de toestand van het schip duurde geruime tijd; tenslotte werd het vaartuig afgekeurd.
Bemanning en troepen van de "Braband" werden later overgebracht naar een ander schip om de reis naar Oost-Indië te vervolgen.
Tijdens het oponthoud in Portsmouth kwam Roentgens talent voor werktuigkundige zaken tot volle ontplooiing. Hij maakte tekeningen van de beroemde, nog altijd bestaande, blokmachines.
Zijn rapporten met bijzonderheden over technische noviteiten trokken zozeer de aandacht van zijn superieuren dat G.M. Roentgen en een andere zee-officier van de "Braband", E.B. van den Bosch in Portsmouth moesten achterblijven voor het verrichten van gespecificeerd onderzoek ten behoeve van de marine.
In 1818 maakte Roentgen deel uit van een commissie van drie deskundigen, die door de minister van marine naar Engeland werd gezonden tot het bestuderen van scheepsconstructies. In maart 1819 had de commissie haar taak beëindigd, maar Roentgen bleef tot oktober 1820 in Engeland voor het verrichten van wat wij tegenwoordig industriële spionage zouden noemen.
Roentgen blijkt ook ten eigen bate actief te zijn geweest.
Nauwelijks teruggekeerd in Rotterdam stapte hij in december 1820 naar de notaris voor een contract van compagnieschap met zijn oudere broer Johann George Julius Roentgen. G.H. van Noy, G. van der Maaden en J.H. Bosboom.9
De compagnons wilden een uit het buitenland ingevoerde houtzaagmolen laten bouwen, die door een stoommachine zou worden aangedreven.
Tijdens zijn verblijf in Engeland maakte Roentgen kennis met een Engels meisje van bijzondere schoonheid, Georgina Louise Bennett. Zonder, zoals de marine-etiquette dat vereiste, de koning eerst om toestemming te vragen, trouwde hij haar in 1821 te Southampton. Later verzocht hij Zijne Majesteit eerbiedig zijn impulsieve daad te vergeven. Deze kon niet veel anders doen dan in het gebeurde te berusten.
Merkwaardig is wel dat de Koning er niet op vertrouwde dat Roentgen altijd in Nederland zou blijven. Want op 21 mei 1821 moest Vrouwe G.L. Bennett, echtgenote van de Weledelgestrenge Heer G.M. Roentgen, luitenant ter zee van de 2e klasse en Adjudant van de directeur en Commandant van de Marine in het hoofddepartement van de Maas verklaren zich, ter voldoening van het besluit van Z.K.H. enz., te verbinden om hare echtgenoot nimmer op zijn tochten naar zee of aan boord te zullen volgen10!
Toen Roentgen in 1821 weer naar Londen reisde om een stoomveerpont te herstellen en toezicht te houden op de bouw, kreeg hij eveneens instructies van het Departement van Onderwijs en Nationale Nijverheid alle bijzonderheden te verzamelen over de wijze waarop in Engeland het ijzer werd gewonnen en bewerkt. Om die opdracht te vervullen reisde hij door Engeland, Schotland en Wales. Hij verzamelde een schat aan informatie, tekeningen en modellen. Zijn memorie over de Engelse ijzerindustrie maakte een uitstekende indruk op zijn opdrachtgevers.
In 1823 volgde de opdracht voor een onderzoek naar de toestand van de ijzerindustrie in de zuidelijke provinciën. Roentgen verloor ook het eigenbelang niet uit het oog. In 1822 richtte hij, samen met enkele vooraanstaande Rotterdammers, een stoombootmaatschappij op. Dit bracht hem in conflict met de marine waar men het niet langer pikte dat hij in diensttijd particuliere zaken behartigde. Roentgen vroeg daarop ontslag uit de militaire dienst, hetgeen hem niet zonder veel tegenwerking verleend werd. Gelijktijdig werd hij benoemd tot adviseur voor zaken van Werktuigkunde.
De door Roentgen en consorten opgerichte stoomboot Mij. werd al spoedig omgezet in een naamloze vennootschap en genoemd: Nederlandsche Stoomboot Maatschappij (NSBM). Roentgen werd benoemd tot directeur van het materieel en een der medeoprichters, Van Vollenhove, tot administratief directeur. De bedoeling van de NSBM was het openen van stoomvaartlijnen op Antwerpen, Arnhem, Keulen en andere plaatsen langs de Rijn, en een lijn op Londen.
De schepen zouden op Nederlandse werven worden gebouwd naar plannen van Roentgen. De machines, waar Roentgen tekeningen voor zou leveren, zouden worden vervaardigd door de enige machinefabriek in het toenmalig Nederland, die van Cockerill te Luik.
Na een conflict met Cockerill besloot de directie van de NSBM het repareren van schepen en machines in eigen beheer uit te voeren. Later zou eraan gedacht kunnen worden machines en ketels zelf te vervaardigen. Voor dat doel werd het Posthuis op het eiland Feijenoord gehuurd.
Roentgen, die geen technische opleiding had genoten, moest nu in praktijk brengen wat hij voorheen door anderen liet uitvoeren. Teleurstellingen bleven dan ook niet uit. De "IJsselmonde", een schip waarop hij octrooi had aangevraagd, voldeed niet. Het stampte en bonkte, stuurde slecht en werd uit de vaart genomen. Toch had Roentgen al direct na de oprichting van de NSBM deskundige medewerkers aangetrokken. Tijdens zijn verblijf in Engeland bezocht hij o.m. de grote gieterij en machinefabriek van Harvey te Hayle in Cornwall, waar hij kennismaakte met de eigenaars van het bedrijf Henry Harvey, en zijn compagnons Jonathan Hoinblower en Arthur Woolf.
De laatstgenoemde was de uitvinder van de compound stoommachine11! Henry Harvey had de leiding van het bedrijf op zich genomen na het overlijden van zijn broer John in 1809. Een dochter van John trouwde later met Richard Trevithick. Zijn zoon Nicolas Oliver Harvey (1801-1861) trad op uitnodiging van Roentgen in dienst van de N.S.B.M. Later stapte Nicolas O. Harvey over naar de Gute Hoffnungshutte die een werf te Ruhrort had aangelegd. Daar trouwde hij met Clementine Jacobi, de dochter van een der eigenaars. Dat verklaart ook het feit waarom er in het verre Cornwall Rijnstoomboten voor Duitse reders werden gebouwd.
Roentgen wist zich ook te verzekeren van de hulp van zijn zwager S. Bennett. In 1836 werd Bennett naar Indië gezonden om de stoommachines te plaatsen in de eveneens door de NSBM gebouwde ijzeren marineschepen.12
Tien jaar later vertrok hij opnieuw naar Indië, nu als hoofdingenieur van het marine-etablissement te Soerabaja. Van hem werd gezegd dat hij geruime tijd het omvattend etablissement of Feijenoord heeft bestuurd.
Toen in 1848 het door de NSM gebouwde s.s. "Batavia" voor de 4e maal naar Soerabaja werd gestuurd omdat de ketel weer defect was, wist Bennett tot verdediging van zijn Rotterdamse maatschappij geen ander motief te vinden dan dat er geen goede machinisten op de boten zijn.13 De door Feijenoord geleverde schepen en machines vertoonden soms gebreken. Maar ook buitenlandse fabrieken leverden niet altijd onberispelijk werk. De wijze echter waarop Roentgen op klachten van opdrachtgevers reageerde is op z'n minst merkwaardig.
Roentgen was zonder twijfel een wilskrachtig man. Zonder technische opleiding heeft hij in enkele jaren tijds zijn geest verrijkt met een enorme hoeveelheid technische kennis. Na de stichting van de NSBM heeft hij die kennis met veel succes in praktijk gebracht. Zijn uitvinding van de receiver compound stoommachine markeert het hoogtepunt van zijn carrière. Roentgen moet wel bezeten zijn geweest van zijn beroep, niemand was een beter ingenieur dan hij. Cockcrill zou zonder zijn tekeningen en verbeteringen geen scheepsmachines kunnen bouwen. Paul van Vlissingen, zijn Amsterdamse concurrent, "die niets kan dan kopiëren" en Christiaan Veveer die in Amsterdam een machinefabriek had opgericht, had hij "in één jaar meer vooruit geholpen, dan hij anders in vele jaren zonder mij zou gekomen zijn".
Roentgen werd in zijn overtuiging, de beste ingenieur van Nederland te zijn, ook wel gestijfd door de regering die niet ophield hem voortdurend om advies in technisch gewichtige zaken te vragen.
Volgens mededelingen van een familielid was Roentgen "klein van stuk, maar krachtig gebouwd. Hij was verre van knap, zijn sterk gebogen neus en krullend haar verleenden hem een joods uiterlijk. Uit zijn doordringende blik sprak buitengewone wilskracht; hij bezat een heerszuchtige aard, tegenspraak kon hij niet verdragen".
Het staat wel vast dat veel van zijn werknemers bang voor hem waren. Zeker is ook dat hij in regeringskringen vijanden had. De administrateur van Nationale Nijverheid, Stratenus, verklaarde tijdens het uitvechten van een conflict met Roentgen, dat diens "zwart en ondankbaar karakter hem maar al te zeer bekend was".
Op 17 juli 1837 reisden Martinus en Pieter van Gelder naar Rotterdam om Roentgen persoonlijk te ontmoeten teneinde hun opdracht voor de levering van een papiermachine te specificeren.14
Ongetwijfeld hebben zij toen hun voorkeur kenbaar gemaakt voor papiermachines van het fabrikaat Bryan Donken & Co., de specialisten op het gebied van papiermachines. Zij bouwen het type papiermachine dat door Henry Fondinier (1766-1854) ontwikkeld was.
Bij deze machine werd de lompenbrij op een lopende gazen band gestort, waardoor het water uit de papierbrij kon vloeien. Door geleidelijk persen werd zoveel water verwijderd, dat de papiermassa voldoende samenhang bezat om niet uiteen te vallen. Daarna werd het papier tussen met stoom verhitte cylinders geleid, waardoor het resterende vocht verdampte.15
Roentgen zond de lijst van Van Gelder echter niet naar Donkin maar naar Treffry & Co., Roentgen's vaste Engelse relatie. Misschien heeft Roentgen Treffry & Co. wel verzocht contact te zoeken met Bryan Donken & Co. maar zij hebben, toen Roentgen in augustus 1837 naar Londen reisde om zich te laten informeren, hem overtuigd dat zij zelf in staat waren zulke machines te vervaardigen.
Hoe het ook zij, op 28 augustus 1837 heeft Roentgen de fa. Treffry & Co. de fabricage van de papiermachines opgedragen. Daarbij werd overeengekomen dat uiterlijk februari 1838 de machines aan de NSBM geleverd moesten worden.
Eind november 1837 werden de ketels voor de stoommachine afgeleverd. Zij waren niet alleen groter dan gespecificeerd, maar het bleken ook oude gebruikte ketels te zijn.16
Vanzelfsprekend namen de Van Gelders geen genoegen met deze gang van zaken. Roentgen betoogde verongelijkt dat de firmanten niet om nieuwe ketels gevraagd hadden. Het was hem onverschillig of zij de ketels wilden houden of terugsturen.17
Hij is hen "met ongehoorde stiptheid van dienst geweest", een merkwaardig argument als wij bedenken dat de bijbehorende stoommachines pas negen maanden later gereed kwamen. Onlogisch is ook zijn mededeling dat hij liever nieuwe ketels had geleverd, ja, dat hij aan de nieuwe doch kleinere ketels reeds begonnen was.
De firmanten maakten nu een beleidsfout die hen danig zou opbreken: zij accepteerden de oude ketels (voor de prijs van een nieuwe). De gebruikte ketels bleken van de stoomboot Agrippina afkomstig te zijn. Het schip was door de NSBM in 1827 voor rekening van een Keulse maatschappij gebouwd. De hogedrukmachines voor het schip bestelde Roentgen te Londen bij Taylor & Martineau.18
s.s. Agrippina
Uit: J.W. Lodder "Raderboten" |
Het schip bezat een te grote diepgang voor de te bevaren route, bovendien verstookte het verbazend veel kolen. De Keulse maatschappij weigerde het schip te accepteren en Roentgen was gedwongen het terug te nemen. Omdat hij met de Agrippina geen raad wist beeft hij de machines verwijderd en deze in de sleepboot Hercules geplaatst. Daarbij kwam hij op de gedachte de machine te verbouwen door er een lagedrukcylinder aan toe te voegen.
Al zoekend en experimenterend construeerde hij wat nu een "receiver compound machine" wordt genoemd. Het is deze vinding die hem onder vakgenoten beroemd maakte. Verschillende door de NSBM gebouwde schepen werden nu met receiver compound machines uitgerust. Pas in 1833 waren voldoende fondsen aanwezig om ook Agrippiua weer van machines te voorzien. De oude kolenverslindende ketels probeerde Roentgen later, met succes, aan Van Gelder te verkopen.
Na deze lange uitweiding over de stoomketels enige bijzonderheden over de stoommachines die de NSBM voor Van Gelder vervaardigde. Een brief van 24 december 1837 onthult enige bijzonderheden over prijs en constructie. De prijs van het 4 pk stoomwerktuig, bestemd om de papiermachine in beweging te brengen, bedroeg fl. 3.750,- en het molenwerk voor de papiermachine fl. 612,-. De kosten van het grote stoomwerktuig van 18 pk, dat op verlangen van Van Gelder in een liggende machine veranderd was, bedroeg fl. 8.800,-. De kosten, die hij gemaakt had voor de modellen van de eerst bestelde machine, heeft hij niet in rekening gebracht, zoals hij hen reeds mondeling had toegezegd.19
Op 16 mei 1838 schrijft hij dat de stoomwerktuigen waarschijnlijk aan het einde van de maand gereed zijn. Het zou echter nog tot 4 augustus 1838 duren aleer met het schip De Zes Gebroeders van schipper J. van Heiningen de stoomwerktuigen naar Zaandijk werden verscheept. Uit de vrachtlijst volgt dat de lading bestond uit een kleine stoommachine "ineengesteld" en de onderdelen van de grote 18 pk stoommachine.20
In de tekening collectie van Feijenoord, bewaard in het Nederlands Historisch Scheepvaart Museum te Amsterdam, bevindt zich een tekening van een kleine stoommachine. In de rechter onderhoek daarvan staat met potlood geschreven "voor Van Gelder Schouten daar niet in werking gebracht". Inderdaad schrijft Roentgen op 31 juli 1838 dat hij "de werklieden nog niet zal zenden voordat wij weten wanneer dezelve nodig zijn".
Vervolgens, op een vraag van de firmanten, verstrekt hij enige afmetingen van de kleine stoommachine, o.a. dat de afstand tussen de middellijnen der frames 1 voet en 8 duim Engelse maat bedraagt.21
Deze maat heb ik op de tekening gecontroleerd: niet de afstand tussen de middellijnen der frames, maar de afstand tussen de frames blijkt exact 1 voet 8 duim te zijn. Dat de machine niet in werking werd gebracht, wordt bevestigd door een schrijven van 14 augustus 1838, waarin gesteld wordt dat "het verkiezelijk zou zijn de kleine stoommachine niet eerder voorgoed te plaatsen alvorens de plaatsing der papiermachine nauwkeurig bepaald is, daar op de as van het jagtwiel dezer stoommachine een rondsel komt hetgeen op een tandwiel moet werken dat aan de papiermachine vast zit...
Wij kunnen dus met zekerheid stellen dat de tekening in het Scheepvaart Museum werkelijk die van de kleine machine is.
De stoommachines die in maart 1838 geleverd zouden worden, arriveerden dus een half jaar te laat bij Van Gelder. De enige tekening in de Feijenoord collectie van een liggende stoommachine is er een van het fabrikaat Taylor & Martineau. Deze tekening moet omstreeks 1830 zijn vervaardigd, omdat het bedrijf kort na die tijd failliet ging.
Toch zal de door de NSBM geleverde horizontale stoommachine niet veel verschil hebben vertoond met die op de tekening van Taylor & Martineau, zoals gemakkelijk kan worden geconcludeerd uit de onderdelen die op de vrachtlijst worden genoemd. Merkwaardig is ook dat de NSBM geen garantie verleende op de geleverde werktuigen omdat aldus Roentgen: "onze stoomwerktuigen intussen zo beproefd zijn, dat daarop geen aanmerking zal kunnen vallen"22
De 4 PK Machine voor het in werking zetten van de papiermachine.
De cylinder is scharnierend in het "A" frame opgehangen, de stoomzuiger - stoomdicht afgesloten door een gland op het cylinderdeksel - is direct aan de kruk bevestigd. Als de machine in werking is zal de cylinder dus een schommelende (oscillerende) beweging maken. Essentieel is een speciale tweewegkraan waarmee door de schommelbeweging van de cylinder de stoomverdeling wordt geregeld. |
Het is spijtig dat van de door Treffry & Co. vervaardigde papiermachine geen tekeningen in het Feijenoord-archief aanwezig zijn. Waarschijnlijk zijn deze indertijd wel door de NSBM vervaardigd, maar bij het schonen van het bedrijfsarchief in de jaren dertig verwijderd. De geplande levertijd van de papiermachine werd ver overschreden.
Pas in juli 1838 werd door de Batavier (het enige zeeschip van de NSBM) een gedeelte van de papiermachine aangevoerd. Enige weken later arriveerde het overige deel van de machine. Toch duurde het nog tot november 1838 voordat een aanvang werd gemaakt met de assemblage.
Roentgen heeft de papiermachine zes weken opgehouden. Waarschijnlijk heeft hij, zoals de gewoonte was bij een ongewone machine, er tekeningen van laten maken.
Door het uitpakken raakte de machine beschadigd, bovendien schijnen essentiële onderdelen te hebben ontbroken. Weinig coulant is het dat hij voor het uitpakken en controleren van de machine Van Gelder een hoog bedrag in rekening bracht.
Voor het opstellen en assembleren van de papiermachine waren uit Engeland twee monteurs overgekomen die zich op 25 sept. 1838 per diligence naar Amsterdam begaven en vandaar naar Zaandijk vertrokken. Het is wel duidelijk dat zij hun werkzaamheden niet optimaal konden verrichten, omdat de papiermachine in gedeelten werd verscheept, het laatst benodigde onderdeel het eerst.
Pas op 29 dec. 1838 zijn zij weer naar Engeland vertrokken.
Ook het stellen van de ketels en de stoomwerktuigen ging niet zonder moeilijkheden en tegenslag. Uit het memorandum van de onnauwkeurigheden en teleurstellingen bij de Nederlandse Stoomboot Maatschappij te Rotterdam ondervonden blijkt b.v. dat "het heiwerk voor de schoorsteen en ketelfundaties te licht was opgegeven; door ons gelukkig zwaarder uitgevoerd. Roosterbanen waren te kort, van het vliegwiel der stoommachine ontbraken verscheidene bouten en schroeven, met de voedingspompen zeer gesukkeld, hebben hiervoor zelfs ons idee moeten opgeven, een uitlaatpijp werd niet geleverd, hebben er een op eigen kosten bij Sevenbergen laten gieten. De barometer bleek niet met kwik gevuld, over de fundatie der machinekamer geen volledige informatie ontvangen, was ook te licht opgegeven, door ons gelukkig zwaarder uitgevoerd. Met het stellen der pijpen verschrikkelijk gesukkeld. De verbindingen van de pijpen aan de stoomketel waren slecht uitgevoerd, losgemaakt door Penny, nu in orde gebracht, dus in drie reizen eindelijk goed, dus veel oponthoud in onze fabriek en nu wil hij (Roentgen) ons ook nog de onkosten van de arbeidslieden laten betalen".
Kortom, een litanie van klachten over onvoldoende service en vakmanschap. De NSBM leverde in die tijd ook een stoommachine voor een oliemolen bij Groningen, voor een fabriek te Regensburg en voor het droogmalen van de Zuidplas. Het zou interessant zijn te weten welke ervaringen de eigenaar van de oliemolen bij Groningen heeft opgedaan.
Na moeilijkheden met het verkrijgen van de vereiste vergunningen blijkt de fabriek in 1839 toch in bedrijf te zijn. De rol van Roentgen in Van Gelder's onderneming is dan uitgespeeld. De verhouding tussen de firma Van Gelder en Roentgen was echter verzuurd. Zij vonden, niet ten onrechte, dat Roentgen het vertrouwen dat zij aanvankelijk in hem stelden, had beschaamd en dat hij hun belangen slecht had behartigd.
Het is de machine-papierfabriek Het Fortuin van Van Gelder Schouten & Co. niet voor de wind gegaan. Het waren met name de stoomketels die het bedrijfsresultaat ongunstig beïnvloedden door de enorme hoeveelheden kostbare brandstof die zij verstookten. Dezelfde stoomketels die de gebroeders Van Gelder met tegenzin hadden geaccepteerd.
De stoommachines zullen naar behoren hebben gefunctioneerd, van de papiermachine is dat niet met zekerheid bekend. In 1844 werd de grote stoommachine buiten werking gesteld, waardoor een einde kwam aan de winst verslindende brandstofrekening. Die maatregel heeft Het Fortuin niet kunnen redden. In 1854 werd de molen verkocht en in 1855 besloot de directie de firma Van Gelder Schouten & Co. op te heffen. Op 14 aug. 1855 vond de verkoop plaats van de goederen en gereedschappen die afkomstig waren van de molen Het Fortuin waaronder 2 stoommachines, 4 ketels en 4 ijzeren draaibanken.23
Het einde van een gewaagde poging tot mechanisatie, een zielige hoop schroot!
Roentgen, de man die mede verantwoordelijk was voor het mislukken van de onderneming was toen al overleden.
In 1840 liet hij blijken geen vertrouwen te hebben in het beleid van de administratief directeur van de NSBM. Van Vollenhove nam daarop ontslag en Roentgen werd met de gehele leiding belast. In 1849 begonnen de zaken voor de NSBM, die jaren met tekorten kampte, weer beter te gaan. Op 25 april 1849 bracht Roentgen nog verschillende adviezen uit en accepteerde opdrachten. Veertien dagen later was hij volslagen krankzinnig. Na psychisch onderzoek werd hij overgebracht naar de op 1 mei 1849 geopende inrichting Meer en Berg te Santpoort waar hij op 28 oktober 1852 is overleden.
Afkortingen: | |
P. en M., | Brugmans, "Paardenkracht en Mensenmacht" I.J. Brugmans, 1961. |
A.K., | Brugmans, "De Arbeidende Klasse in Nederland in de 19e Eeuw", I.J. Brugmans, 1925. |
G.W., | Mol, Uit de geschiedenis van Wormer. C. Mol, 1980. |
V.G.Z., | de Iong, Van Gelder Zonen 1784-1934, Jane de Iong, 1934. |
M.D.N.Z., | Boelen, "Het Merkwaardig Dagboek van een Nederlandsch Zeeman" 1795-1860. Vice-Admiraal J. Boelen Jzn. bewerkt door Kapt. J. Oderwald, 1942. |
L.B.G.R., | de Boer, Leven en bedrijf van Gerhard Moritz Roentgen. M.G. de Boer, 1923. |
B.B.R., | Baud, De Semi-officiële en particuliere briefwisseling tussen J.C. Baud en J.J. Rochussen door W.A. Baud, 1983 delen I, II en III. |
R.A.H. baVG, | Rijksarchief Haarlem, bedrijfsarchief Van Gelder Zonen. |
1 P. en M., Brugmans pag. 317-318.
2 A.K., Brugmans pag. 15.
3 A.K., Brugmans pag. 17.
4 A.K., Brugmans pag. 126.
5 G.W., Mol. pag. 124.
6 V.G.Z., de Iong, pag. 97.
7 L.B.G.R. de Boer. (De biografie van G.M. Roentgen is samengesteld naar gegevens uit het boek van Dr. M.C. de Boer: "Leven en bedrijf van Gerhard Moritz Roentgen").
8 M.D.M.Z., Boelen pag. 157.
9 Gem. Archief Rotterdam - Notarieel Archief NNA 183/199-2. De heer Huisman, conservator Maritiem Museum Prins Hendrik heeft mij indertijd op het bestaan van deze aktes gewezen.
10 Gem. Archief Rotterdam - Notarieel Archief NNA 519/695-699.
11 The Harveys of Hayle, Edmund Vale -Bradford Barton Ltd.
12 B.B.R. Baud-deel II pag. 116, 119.
13 B.B.R. Baud-deel II pag. 346.
14 V.G.Z. de Iong pag. 97.
15 The BP book of Industrial Archeology - Ned. Cossons pag. 286.
16 V.G.Z. de Iong pag. 100.
17 R.A.H. bedrijfsarchief Van Gelder Zonen, 252-200-080 doos A, map 47a.
18 Ned. Hermes, Deel 3, 1828, pag. 53.
19 R.A.H. bedrijfsarchief Van Gelder Zonen, 252-200-080 doos A, map 47a.
20 idem, doos A map 44.
21 Rijksmuseum Nederlands Historisch Scheepvaart Museum, tek. archief Feijenoord map 167 tek. 3382
22 R.A.H. bedrijfsarchief Van Gelder Zonen, 252-200-080 doos A, map 47a (brief l6 July 1838).
23 idem map 48b veilingcatalogus van de op 14 aug. 1855 te veilen goederen en gereedschappen afkomstig uit de molen Het Fortuin