MBTZ Logo

Met Stoom - Nummer 17 - juni 1994

Zaanse pakhuizen

Bouwjaar en aantal van de houten pakhuizen

Het bouwjaar van de uit de 17e, 18e en 19e eeuw daterende pakhuizen en schuren, is zonder uitgebreid onderzoek in de Maatboeken, de Veilboeken en de Verpondings­registers van de verschillende dorpen niet te achterhalen. Slechts de Notarisprotocollen zijn door schrijver dezes geraadpleegd. De vroegste vermelding van een pakhuis dateert uit 1695. Het ontbreken van eerdere vermeldingen is in tegenstelling tot de kennis omtrent het wel en wee van de windmolens. Hiervan ligt het bouwjaar gewoonlijk vast doordat in het betreffende jaar per windbrief het windrecht door de Staten van Holland en Westfriesland werd verleend. Het einde van de molen stond eveneens te boek. Molenbranden werden namelijk opgetekend in de Brandkronieken, terwijl in de boeken van de Onderling Assurantie Compagnieën de afbraak van de molen werd vastgelegd. Het ontbreken van gegevens over pakhuizen in de 17e eeuw kan wellicht veroorzaakt zijn doordat Amsterdamse kooplieden, die hun goederen in de Zaanstreek lieten bewerken, deze goederen opsloegen op hun eigen zolder of in de toen reeds in Amsterdam aanwezige pakhuizen. De bouw van pakhuizen in de Zaanstreek zou dan verband houden met de eigen handelsactiviteiten van de Zaankanters.

De eerste indicatie van het aanwezige aantal pakhuizen is te vinden in het ‘Redres-generaal der verpondingen van Holland en Westfriesland, 1628-1630’. Daarin waren voor de Zaanstreek 128 molens opgenomen.

In 1731 werd op last van de Staten een herziening van de verponding doorgevoerd, waaruit S.Hart (‘de Zaende’, maart en april 1947) de hierachter afgedrukte staat heeft opgemaakt. Er blijkt dat er in het jaar 1731 een aantal van 286 pakhuizen en 17 kaatsen in de Zaanstreek aanwezig waren. Uit de tweede staat blijkt dat er 583 windmolens waren. Op het hoogtepunt van de welvaart in de streek, namelijk in de eerste helft van de 18e eeuw, blijken er dus op elke honderd molens een aantal van 50 pakhuizen aanwezig te zijn. Het grote belang van de pakhuizen voor het functioneren van de molens wordt hiermee duidelijk.

In het jaar 1806 werd een lijst opgesteld van de toen aanwezige opstallen in Oost-Zaandam, waaruit blijkt dat er van de 64 pakhuizen die in 1731 in dit deel van Zaandam aanwezig waren, er nog maar 36 over waren. Dit als gevolg van de recessie in het einde van de 18e en het begin van de 19e eeuw.

In het laatst van de 19e en het begin van de 20ste eeuw geven de Amsterdamse assuradeuren zogenaamde ‘Pakhuisboeken voor de Zaanstreek’ uit, namelijk in 1879, 1905 en 1910. Uit de vergelijking van het aantal pakhuizen in deze kwart eeuw is de vooruitgang in de industriële ontwikkeling duidelijk af te lezen. Temeer omdat de aantallen gesplitst zijn in houten en stenen pakhuizen. Er blijkt dat het aantal houten panden van 1879 tot 1905 toeneemt, om in de daarop volgende 5 jaar licht af te nemen. Het aantal stenen pakhuizen stijgt daarentegen; in het bijzonder in Wormerveer, namelijk van 7 naar 23 stuks. In de gehele Zaanstreek steeg het aantal houten pakhuizen van 218 stuks in 1879 naar 250 in 1905. De in de Pakhuisboeken genoemde aantallen pakhuizen zijn echter te laag, omdat daarin niet zijn opgenomen de pakhuizen in Westzaan en die, staande in het Westzijder- en Oostzijderveld.

Van de 250 houten pakhuizen aanwezig tijdens de eeuwwende zijn er nu in 1994 nog slechts 34 over.

pakhuizen de Beer en de Big
Pakhuizen ‘De Beer’, ‘De Big’ en ‘De Zeug’ aan het Ameland. In het verschiet pakhuis ‘De Zwarte Rave’.
Foto Gemeente Archief Zaanstad