Met Stoom - Nummer 25 - januari 1997

Een Duitse schilder aan de Zaan

Terwijl in de tweede helft van de 19e eeuw de moderne industrie de levens van steeds meer mensen ging beheersen, liet het gros der kunstenaars zich niet in met dit nieuwe thema. Slechts een handvol schilders heeft zich beziggehouden met industriële schilderkunst en de belangstelling voor hun nalatenschap is pas in de afgelopen decennia ontstaan. Het Zaans Museum mag zich daarom gelukkig prijzen dat het enkele vruchten van deze kunstvorm tot haar collectie kan rekenen. Onlangs werd aan die collectie (waaronder een aantal werken van de Nederlandse schilder Herman Heyenbrock) een nieuw stuk toegevoegd.
Omdat de industriële ontwikkeling van de Zaanstreek een belangrijk thema zal vormen in het Zaans Museum, zijn dergelijke aanwinsten altijd van harte welkom. Het pas verworven stuk is een aquarel (103,5 x 188,5 cm.) van de uit Düsseldorf afkomstige schilder Ernst Hesmert. Hij vereeuwigde rijstpellerij ‘De Phenix’ met de naastgelegen pakhuizen zoals die in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog in bezit waren van de firma Kamphuys. Deze aanwinst vormt de aanleiding voor een bespiegeling over industriële schilderkunst.

Door: René Pottkamp en Jan Kerssens

Met dank aan J. Kingma, A. van Diepen en de medewerkers van het Gemeentearchief Zaanstad en het Zaans Museum.

Hesmert's aquarel van de Phenix
De aquarel die Ernst Hesmert in 1910 schilderde, met v.l.n.r. rijstpellerij ‘De Phenix’ en pakhuizen ‘Zaandam’, ‘Czaar Peter’ en het toen niet bestaande ‘De Toekomst’.
Zaans Museum
Foto: H. van ‘t Loo

Hesmerts aquarel in vogelvlucht

De toeschouwer beziet het tafereel als een vogel die over de Zaan vliegt. Vanuit dit zogenaamde vogelvluchtperspectief ontwaren we twee stoomboten en een zeilschip die de Zaan bevaren, destijds goed bereikbaar via het Noordzeekanaal en de pas aangelegde Wilhelminasluis. Aan de kade ligt een negental vrachtschuiten afgemeerd; op drie daarvan wappert wasgoed aan de lijn. Op de achtergrond reikt tot aan de horizon, onder een Hollandse wolkenhemel, het huidige Hoornseveld. Verspreid daarin staat een aantal windmolens en parallel aan de horizon is de Gouw zichtbaar.
Aan de rechterzijde van de aquarel zien we een buurtschap met een stuk of acht huizen aan een bochtige sloot. Op straat lopen enkele mensen terwijl een boerenkar voorbijrijdt.
Helemaal links op de schildering roken de schoorstenen van de fabriek van Klaas Blans. Daarnaast staan het houten pakhuis ‘De Vrede’, dat enkele jaren geleden verhuisde naar de Zaanse Schans, en de stoomverffabriek ‘De Vooruitgang’ van Heijme Vis & Zoon. Deze objecten zijn enigszins onscherp afgebeeld en lijken verhoudingsgewijs kleiner dan het eigenlijke onderwerp van de aquarel: de gebouwen van de firma C. Kamphuys.
Overduidelijk vormen zij het centrale punt van de aquarel.

Het grootste gebouw is de zes verdiepingen tellende rijstpellerij ‘De Phenix’, met daarnaast het pakhuis ‘Zaandam’, het enige perceel zonder plat dak. Ingesloten door ‘Zaandam’ en ‘De Phenix’ zijn de machinekamer, smederij, het ketelhuis en een rokende fabrieksschoorsteen zichtbaar.
Pakhuis ‘Zaandam’ is door een kleine inham, waarover een houten loopplank is gelegd, gescheiden van het pakhuis ‘Czaar Peter’. Achter ramen en in deuropeningen zijn pratende en werkende mensen te zien, heel nietig weergegeven in de schaduw van de ommuring.
Het meest rechtse pakhuis telt twee verdiepingen en heeft in de gevel een steen met de naam ‘De Toekomst’. Een naamgeving die hoogst merkwaardig is, want op deze plek heeft nooit een gebouw met die naam gestaan. In de hoogtijdagen van de Zaanse stoomrijstpellerij, toen Ernst Hesmert de situatie vastlegde, stond op deze plek zelfs nog helemaal geen pakhuis. De sleutel voor oplossing van dit raadsel ligt in het bestaan van een tweede, vrijwel identieke versie van de aquarel. Maar alvorens onze aandacht hiernaar te verleggen, staan we stil bij het genre van de industriële schilderkunst.

Industriële schilderkunst voor laagvliegers

De industriële schilderkunst vond haar bakermat in Engeland, maar heeft daar niet echt tot bloei kunnen komen. In Duitsland, België en in mindere mate Nederland en Frankrijk, vond het genre een meer vruchtbare bodem (Buitelaar, In het spoor... blz. 13). Maar ook daar kwamen industriële schilderingen, ooit betiteld als “Gegenstânden der niederen Realität” (Salzmann, Industrie und Technik... blz. 9), slechts sporadisch voor. Vertolkers van het genre werden voornamelijk onder de tweede-rangsschilders gevonden (Salzmann, Industrie und Technik... blz. 14). De vraag werpt zich op, waarom zo’n monumentaal onderwerp als de industrialisering slechts zo’n bescheiden plaats innam in de Europese schilderkunst:
“Ligt het aan de keuze van het onderwerp, valt er van de zware industrie nu eenmaal minder te maken dan van een wolkenlucht, een gezicht of een landschap? Of is het de voorbestemming van sommige mindere talenten dat ze juist door het helse schouwspel werden aangetrokken?” (Hofland “Souvenirs van de hel”)

Om diverse redenen hielden vooraanstaande kunstenaars zich afzijdig van het thema arbeid en industrie (Scholl, Bollhagen... blz.38, citerend uit Herding K., “Industriebild und Moderne. Zur künstlerischen Bewältigung der Technik im Ubergang zur Grossindustrie 1830-1890” in Pfeiffer H. e.a. (eds), Art social und art industriel. Funktionen der Kunst im Zeitalter des Industrialismus (München 1987)).
Ten eerste vanwege het ontbreken van een geïnteresseerd publiek, de burgerij vond industrie niet poëtisch genoeg en ten tweede hanteerden fabrieksdirecteuren zulke strakke richtlijnen, dat het veelal aan artistieke speelruimte ontbrak. Kunnen we hieruit concluderen dat Ernst Hesmert een tweederangs­schilder was? Hij was zeker geen onbegenadigd tekenaar, maar perspectivisch is het een en ander aan te merken. Zo laat hij hoge delen als molenwieken boven de horizon uitsteken, waardoor de illusie gewekt wordt dat die twee keer zo groot zijn als een zes verdiepingen tellend pakhuis.

Industriële schilderkunst in vogelvlucht

Schoorvoetend deden fabriekscomplexen hun intrede op het schilderslinnen. Aanvankelijk werden de kerktorens van rustieke dorpjes en de omringende hoge bomen vergezeld van rokende schoorstenen en ijzeren kranen. Maar gaandeweg verloor de dorpse idylle haar plek op het doek en verscheen de nieuwe werkelijkheid van ronkende machines en bedrijvige fabriekshallen.
Uit deze accentverschuiving is een ontwikkeling af te leiden onder de vroege industriële schilders. Extase over een ongerept landschap, zoals de Duitser Alfred Rethel (1816-1859) die op het schilderspaneel overbracht, maakte plaats voor bewondering voor de zegeningen van de techniek (William Bell Scott; 1811-1900): het industrielandschap ontstond (Kessemeier, Industriebilder... blz. 10). Naast dit genre groeide een meer kritische benadering onder kunstenaars, naarmate meer bekend werd onder welke omstandigheden de arbeiders hun werk verrichtten. Deze legden het lijden van de werklieden vast (Constantin Meunier; 1831-1905) of onderstreepten in navolging van Adolph Menzel (1815-1905) hun martelaarschap: “In der Betonung des körperlichen Kraftakts und in übersteigerten Gesten verrät sich ein Zug zum Heroïschen” (Salzmann, Industrie und Technik... blz. 9).

In Nederland kon de industriële schilderkunst als kunstvorm zich aan het begin van deze eeuw nauwelijks verheugen in een warme belangstelling (Buitelaar, Heyenbrock...blz. 5).
Hier bestond vooral aandacht voor kleinschalige industrie van huisnijverheid als spinners, wevers en arbeidende boeren (Jozef Israëls; 1824-1911). Pas in de laatste decennia van de 19e eeuw ontwikkelden Vincent Van Gogh (1853-1890) en Pieter Josselin de Jong (1861-1906) interesse voor industriële schilderingen (Buitelaar, Heyenbrock...blz. 16).
Voor de bestudering van geïndustrialiseerde gebieden moesten de Nederlandse schilders echter uitwijken naar het buitenland (Kessemeier, Industriebilder... blz. 8), zoals de Belgische mijnstreek ‘de Borinage’. Hier schilderde Johannes Bosboom (1817-1891) al in 1836 zijn industrielandschapjes en Van Gogh werkte er in 1880-1881. Herman Heyenbrock (1871-1948) bezocht de streek in 1890 en trok door het Ruhrgebied, Lotharingen en Zweden. Grensoverschrijdende reizen van industrieschilders waren dus niet ongewoon, al kwam daaraan na 1914 een eind.
Een enkele keer togen Duitse schilders naar Nederland, zoals Max Liebermann (1847-1935), die de textielindustrie in Nederland vastlegde (Buitelaar, Heyenbrock...blz. 14-15) en Ernst Hesmert, die de Zaanstreek bezocht.

Industriële schilderkunst vanuit het vogelvluchtperspectief

In contrast met de schilders die met hun penseel een aanklacht tegen de arbeidsomstandigheden visualiseerden, stond de nuchtere weergave van grootse fabriekscomplexen. Doorgaans vervaardigd in opdracht van directeuren, weerspiegelden de monumentaal weergegeven panden de macht van hun eigenaren: de fabriek als burcht.
Reeds rond de jaren zestig van de l9e eeuw legden enkele schilders zich toe op het maken van doeken in opdracht van grote industriëlen (Frankrijk: Francois Bonhommé; Engeland: William Bell Scott; Amerika: John Ferguson Weir). Zij bewierookten de technologische vooruitgang met imposante industriecomplexen als resultaat (Forster-Hahn, “Eisenwalzwerk” blz. 126-127).
Om tegemoet te komen aan de wensen van de opdrachtgevers werd ernaar gestreefd indrukwekkende afbeeldingen te creëren. Artistiek gezien werden daarom enige concessies gedaan. In de schilderingen werd zo'n gedetailleerd beeld nagestreefd, dat de resultaten veelal saai en van mindere kwaliteit waren (Buitelaar, In het spoor van... blz. 11).
De schilderijen waren immers voorbestemd een prominente plaats in directiekamers in te nemen ter imponering van bezoekende cliënten. Daardoor bleef de artistieke vrijheid beperkt en heeft het opdrachtgebonden industriële schilderwerk “durchaus nicht immer überzeugende und qualitätsvolle Ergebnisse gebracht” (Scholl, Bollhagen... blz. 39; citerend uit Kessemeier S., Industrie im Bild. Gemälde 1830-1950. Ausstellungskatalog (Münster 1990).
Voor de ondernemers gold geen kunsthistorisch belang - de industrieschilderingen vormden louter een bevestiging van hun eigen grootsheid. Bedrijfsgebouwen fungeerden als symbool van de macht der fabrikanten en tevens als reclame voor hun onderneming (Laarhoven, Heyenbrock... blz. 37).

Het beoogde effect van overrompeling werd vergroot door gebruikmaking van het vogelvluchtperspectief. Deze techniek was geen innovatie want het werd al toegepast ten tijde van de Renaissance, bijvoorbeeld bij stadsgezichten. Voor de opdrachtschilders was het een geliefde techniek, omdat de grootsheid van een fabriekscomplex beter tot uiting kwam door weergave vanuit een hooggelegen standpunt.
Van de Duitse schilder Otto Bollhagen (1861-1924) is bekend hoe hij het vogelvluchtperspectief hanteerde. Hij maakte studies vanaf hooggelegen punten zoals watertorens, nam foto’s en bediende zich van bouwtekeningen. Vanuit deze basis maakte Bollhagen een beeldontwerp dat de opdrachtgever controleerde op juiste weergave van de werkelijkheid. Eerst na deze voorarbeid, door hemzelf of ateliermedewerkers verricht, werd bepaald of de opdracht zou doorgaan (Scholl, Bollhagen... blz. 33-34).
Ter imponering voegden opdrachtschilders soms gebouwen toe en benadrukten de bedrijvigheid door het overdrijven van het aantal rokende schoorstenen. In hun oeuvre “is de menselijke figuur gereduceerd tot een minus­cule aanduiding om de verhouding mens en bedrijfsgebouw nog eens een extra dimensie te geven”(Laarhoven, Heyenbrock... blz. 38-39). De mens stond letterlijk in de schaduw van de fabrieksgebouwen die op hun beurt schitterden in het zonlicht (Scholl, Bolhagen... blz. 37).

Industriële schilderkunst aan de Zaan: de aquarellen van Ernst Hesmert

De Zaanstreek heeft tot de verbeelding van verschillende buitenlandse schilders gesproken. Bekend is dat Claude Monet in 1871 en Armand Guillaumin in 1904 enkele maanden met de schildersezel door de Zaanstreek reisden. Ernst Hesmert trad in hun voetspoor en kan naar alle waarschijnlijkheid aangeduid worden als opdrachtschilder. De afgebeelde mensen staan immers slechts in de schaduw van de panden van Kamphuys, die op hun beurt de omliggende gebouwen doen verbleken.
Hesmert vervaardigde voor zover bekend een drietal Zaanse ‘industriegezichten’, die alle vanuit het vogelvluchtperspectief zijn gemaakt. Het eerste is een ongedateerd doek dat de stoomoliefabriek ‘De Liefde’ van Jan Prins te Wormerveer voorstelt. Dit werk is te bewonderen in huize Singraven te Denekamp.

Hesmerts aquarel van De Liefde
Hesmerts aquarel van stoomoliefabriek ‘De Liefde’ van Jan Prins te Wormerveer.
Origineel in Huize Singraven

Op het tweede schilderij, dat zich momenteel in het gemeentekantoor van Wormerland bevindt, is de papierfabriek ‘De Eendracht’ van Van Gelder te zien. Dit werk is wel gedateerd: ‘Ende februar 1912’.
Het derde werk van Hesmerts hand is de aquarel die in het bezit is van het Zaans Museum en de rijstpellerij van Cornelis Kamphuys toont. Cornelis Kamphuys vestigde in 1853 een grossierderij in Zaandam en bouwde in 1874 aan de Oostzijde 151-155 de stoompelmolen ‘De Jonge Kuiper’. Deze naam was een herinnering aan zijn in dat jaar afgebrande pelmolen in Koog aan de Zaan. Vijf jaar later sloeg het vuur opnieuw toe: door brand in aanpalende pakhuizen gingen de houten gebouwen van ‘De Jonge Kuiper’ in vlammen op. Omwonenden hadden zoiets voorzien, want zij hadden al in 1874 bezwaar aangetekend tegen de bouw van Kamphuys’ fabriek, uit vrees voor brandgevaar (“Hinderwetvergunning voor het oprichten van een stoompelmolen met plaatsing van een stoommachine met ketel” dd. 21-10-1874 (GAZ no. 52)).
Uit de as van ‘De Jonge Kuiper’ herrees uiteindelijk in 1899 de stenen fabriek die heden ten dage nog aan Oostzijde staat: stoomrijstpellerij ‘De Phenix’. Een jaar daarvoor bouwde architect Stam uit Wormerveer, die ook ‘De Phenix’ had ontworpen, het pakhuis ‘Czaar Peter’ op een naastgelegen perceel. Tien jaar eerder, in 1888, was het pakhuis ‘Zaandam’ verrezen en in 1912 werd het pakhuis ‘Nederland’ in gebruik genomen. Deze aangrenzende pakhuizen werden gebruikt als opslagruimte voor de in ‘De Phenix’ gepelde rijst. Deze situatie is afgebeeld op een reclame-dia, die genomen moet zijn rond het begin van de Eerste Wereldoorlog (GAZ no. D0153, een afbeelding hiervan is afgedrukt in Ach Lieve Tijd...IV blz. 97).

De reclame dia uit 1912
De reclame-dia uit 1912. Duidelijk is het verschil te zien met Hesmerts aquarel.
G.A.Z.

Drie grote verschillen met de aquarel van Hesmert vallen op. Het rechter pand (bij Hesmert ‘De Toekomst’ geheten maar op de dia pakhuis ‘Nederland’), telt geen twee maar vijf verdiepingen; het zadeldak van pakhuis ‘Zaandam’ heeft plaatsgemaakt voor een extra verdieping en een plat dak; op het dak van ‘De Phenix’ is een torentje bijgebouwd. Aan de hand van deze verschillen en gebruikmakend van bouwvergunningen door de gemeente Zaandam afgegeven, is een nauwkeurige datering te maken van de aquarel die zich nu in het depot van het Zaans Museum bevindt.
In augustus 1912 werd begonnen met een verbouwing van pakhuis ‘Zaandam’ waarbij het zadeldak gesloopt werd. Toen was het torentje op het dak van ‘De Phenix’ al aanwezig, de bouwvergunning daarvoor werd afgegeven op 30 december 1910, tegelijk met toestemming voor verbouwing van de kantoren (Bouwvergunningen BVZD 13307 en BVZD 13021; GAZ).
Het torentje herbergde het waterreservoir van de sprinklerinstallatie en is in 1984 weggehaald vanwege de gevaarlijke bouwkundige staat waarin het verkeerde (Brief 8 oktober 1986 in archief J. Kingma). Dit watertorentje ontbreekt echter op de aquarel, zodat Hesmert deze niet later dan begin 1911 gemaakt kan hebben. De bouwvergunning voor de op de aquarel in het oog springende schoorsteen en omringende machinekamer, smederij en ketelhuis, dateert van 16 juli 1909. In aanmerking genomen dat dan de bouwwerkzaamheden niet meteen gereed zijn, is het heel aannemelijk dat de aquarel in 1910, uiterlijk begin 1911, is vervaardigd.

‘De Toekomst’ als toekomstmuziek

Maar nog is het raadsel van het niet bestaande pakhuis ‘De Toekomst’ niet opgelost. Want dat het niet bestond wordt bevestigd door een plattegrond uit het Pakhuisboek van de Zaanstreek uit 1910. De grond waarop het zou moeten staan bestaat dan nog uit afzonderlijke kavels.

Waarom schilderde Hesmert in 1910 een pakhuis dat er toen niet stond? Het bestaan van een tweede versie van Hesmerts aquarel kan voor opheldering zorgen in dit vraagstuk. Deze tweede versie is afgebeeld in het prentenboek “Zaanse Handel en Nijverheid”. Het wijkt op twee punten af van Hesmerts eerdere aquarel, maar is verder tot in de details een exacte kopie. Zelfs het volk en de boerenkar op de straat achter de fabriek zijn niet verdwenen en ook de was wappert nog steeds aan de lijn. Op de prent in Zaanse Handel en Nijverheid heeft pakhuis ‘Zaandam’ nog een zadeldak, dus moet deze versie voor augustus 1912 dateren. Omdat het watertorentje op ‘De Phenix’ wel aanwezig is, kunnen we de prent dus inderdaad bestempelen als een jongere versie van de aquarel uit 1910.

Een tweede verschil tussen aquarel en prent werpt licht op ons vraagstuk van de ‘Toekomst’. In de rechterhoek van de prent is niet een pand te zien met twee verdiepingen, zoals op de aquarel, maar een volledig opgeleverd pand met vijf verdiepingen, zoals op de dia. De kade is verdwenen en het Zaanwater klotst nu tegen de muren van het gebouw. Het bijschrift vermeldt dat pakhuis ‘Nederland’ in aanbouw is. Blijkbaar heeft Hesmert zijn beide versies geschilderd voordat pakhuis ‘Nederland’ opgeleverd werd. Het pakhuis van zijn eerste versie, op de aquarel van het Zaans Museum, trok hij waarschijnlijk op uit zijn fantasie: de bouwvergunning van 28 april 1911 vermeldt nadrukkelijk dat de benodigde kavels grond toen nog niet door Kamphuys aangekocht waren (Bouwvergunning BVZD 1430; GAZ. Formeel betrof de vergunning de uitbreiding van Pakhuis ‘Czaar Peter’ maar in de praktijk ging het om de bouw van ‘Nederland’).
Ook de naam ontsproot aan Hesmerts verbeelding: de bouw van het pakhuis was op dat moment immers slechts toekomstmuziek.
Kamphuys, als Hesmerts opdrachtgever, wilde waarschijnlijk naderhand beschikken over een meer waarheidsgetrouw exemplaar en liet de Duitse schilder een tweede versie maken. Een versie die gezien de gelijkenis met de werkelijke situatie, gebaseerd moet zijn geweest op een toen bestaande bouwtekening van pakhuis ‘Nederland’. Voor het geld hoefde het bedrijf deze nieuwe opdracht niet te laten. Een firma die in nog geen twintig jaar zoveel kon investeren in nieuwe gebouwen, zal niet op een paar centen hebben hoeven kijken.

De laatste brand

De vraag waarom de firma Kamphuys (en Jan Prins en Van Gelder) juist Ernst Hesmert aantrokken, blijft onbeantwoord. Buiten de Zaanstreek zijn geen werken van hem bekend en zelfs in Duitsland is over Hesmert niets bekend. Zijn artistieke nalatenschap is het enige dat nog aan hem herinnert.
Hesmerts aquarel heeft zijn opdrachtgever overleefd, want in 1932 besloot de firma Kamphuys het rijstpellen op te geven, omdat inmiddels reeds gepelde rijst werd aangevoerd. In later jaren werd afstand gedaan van de fabrieksgebouwen (Nieuwsbrief MBTZ nov. 1986).
In 1951 nam de Meypro BV. ‘De Phenix’ over en tien jaar later kwam ook pakhuis ‘Zaandam’ in hun bezit. Het trieste slotakkoord van Kamphuys’ erfgoed klonk in de vijftiger jaren toen andermaal een uitslaande brand zijn tol eiste. De pakhuizen ‘Czaar Peter’ en ‘Nederland’ gingen verloren bij de grote brand in het Zaans Veem van 15 oktober 1954, waarna op die plek loodsen van de firma Kakes verrezen (Brief 8 oktober 1986 in archief J. Kingma). De panden ‘De Phenix’ en ‘Zaandam’ sieren nu nog steeds de Zaanoevers.

Binnenkort zal Hesmerts aquarel het Zaans Museum sieren.

Pakhuishoek voor de Zaanstreek 1910.
In 1910 telde de Zaanstreek bijna driehonderd pakhuizen voor de opslag van voorraden grondstoffen en gerede producten. De plattegrond toont het deel van de Oostzijde waar destijds de firma’s Blans en Kamphuys gevestigd waren. De situatie uit maart 1910 laat duidelijk zien dat op de plaats waar Hesmert ‘De Toekomst’ schilderde, de grond nog in verschillende kavels was verdeeld.

Klik op de miniatuur als u de foto wilt vergroten.


Bouwvergunningen van opstallen van firma C. Kamphuys, Oostzijde 151-155 in de periode 1898-1915
BVZD 13304 19-02-1898 Bouw pakhuis ‘Czaar Peter’
BVZD 13305 21-01-1899 Uitbreiden rijstpellerij ‘De Phenix’
BVZD 13306 05-07-1902 Vergroten machinekamer
BVZD 13019 16-04-1904 Bouw kantoor
BVZD 13313 16-07-1909 Bouw machinekamer, ketelhuis, smederij en fabrieksschoorsteen
BVZD 13021 30-12-1910 Verbouwen kantoorgebouw
BVZD 13307 30-12-1910 Ommetselen waterreservoir
BVZD 1430 28-04-1911 Uitbreiden pakhuis ‘Czaar Peter’
BVZD 13308 02-09-1911 Herstellen pakhuis ‘Groote Kramer’
BVZD 13023 05-05-1911 Veranderen kantoor
BVZD 1429 23-08-1912 Verbouwen pakhuis ‘Zaandam’
BVZD 13024 19-03-1915 Aanbouwen kantoor en een put

 

Literatuur


De heer G.M.Th. Odijk te Haarlem heeft geen inzicht in de redenen waarom de Duitse industrieschilder Hesmert destijds de opdracht kreeg het complex van Kamphuys aan de Oostzijde te Zaandam te schilderen. “Ik heb het werk door vererving in bezit gekregen,” zo zegt hij. Ook is hem niet bekend welk bedrag Hesmert destijds als honorarium uitbetaald heeft gekregen.