Met Stoom - Nummer 15 - oktober 1993
Over verf is veel bekend, stelt houtbouwdeskundige S. de Jong in zijn navolgende artikel en hij schraagt dat met een historisch overzicht. Maar, zo concludeert hij in het tweede deel van zijn stuk, veel weten we ook nog niet, met name waar het de relatie tussen de beschikbaarheid en de toepassing van materialen betreft. Mogelijkheden onze kennis te verbreden zijn er wel degelijk, zo geeft hij aan.
Door S.de Jong
Verf - in alle soorten en kleuren - is tegenwoordig overal verkrijgbaar en niet meer een produkt dat alleen is voorbehouden aan de vakman-schilder. Iedereen mag en kan zijn huis of andere zaken schilderen met gebruiksklare kwaliteitsverven. Voordat het zover was heeft er een ontwikkelingsproces plaats gehad dat in de verschillende artikelen in deze nummers van ANNO 1961 en Met Stoom wordt uiteengezet.
Eerder werden al andere publikaties aan verf gewijd. Vooral in de 19e eeuw, na het verdwijnen van de gilden, toen het vakonderwijs meer gestalte kreeg, zijn er over het onderwerp verf en schilderwerken veel boeken verschenen, vaak in bouwkundig (bouwkunst) uitgaven, in boeken over materialenkennis en in speciaal uitgegeven schildersboeken door particulieren of van schildersscholen. In de laatste categorie verschenen ook boeken en boekjes over meer specialistische onderwerpen als het houten, marmeren, beitsen en dergelijke. Fabrikanten van kant en klare verfprodukten gaven (geven) soms uitgebreide informatie over hun produkten en de verwerking ervan.
In de architectuur was het gebruik van kleurstoffen eertijds geheel afhankelijk van de aanwezigheid en verkrijgbaarheid van verfpoeders (pigmenten) en bindmiddelen. Dat gold overigens ook voor het gebruik van alle historische bouwmaterialen. Ook de architectuur werd bepaald door de technische kennis (al dan niet traditioneel) om die materialen te verwerken en door financiële omstandigheden: de algemene economische situatie en de financiële mogelijkheden van een opdrachtgever.
De bekendheid met verfstoffen kan in drie fasen worden onderscheiden:
De periode vóór de molens is de langste. De bekende (hoofdzakelijk plantaardige) pigmenten werden vooral voor het verven van textiel gebruikt. Verfstoffen voor de bouw waren er nog maar in beperkte mate; het waren hoofdzakelijk aardverven.
In de tweede helft van de 16e eeuw werden steeds meer kleurstoffen voor gebruik aan of in gebouwen van elders ingevoerd. Er zou dus een relatie moeten (kunnen) zijn tussen de invoer van pigmenten en de kleurtoepassingen in de architectuur (tijdstippen, soorten, herkomst, hoeveelheden en prijzen). Wellicht is dit aan te tonen. Daarbij zal voornamelijk moeten worden gekeken naar toonaangevende gebouwen als kerken, paleizen en kastelen. Zowel aan eenvoudige huizen in de stad en op het platteland, als aan de woningen van rijkere lieden was het kleurgebruik in ons land in deze periode nog beperkt.
In de periode van de molens kwamen de zeevarende Hollanders overal in de toen bekende wereld en naarmate zij verder wegzeilden brachten ze andere (verf)produkten mee. Maar het waren niet alleen de produkten die ze meenamen, zij ontdekten ook de herkomstplaatsen van de grondstoffen en de kennis om daarvan eindprodukten (pigmenten) te maken. Dankzij vooral de windmolens (verfmolens) en de nodige inventiviteit, ontstond een van belang zijnde verfindustrie in het houtbouwgebied bij uitstek: de Zaanstreek. De daar ook gevestigde scheepsbouwerijen speelden mede een belangrijke rol in het ontstaan van deze verfindustrie (scheepshuidbescherming, zeildoekimpregnering). In de bouw waren beschermingsmiddelen, teer en verfprodukten, steeds meer nodig door de vervanging van het bestendiger eikenhout door naaldhoutsoorten. De structuur en de mogelijkheid tot het maken van fijne profilering aan eikenhouten onderdelen maakten schilderen eigenlijk overbodig. Het grovere en minder duurzame naaldhout (grenen en vuren) maakte het verven ervan tot een noodzaak, waardoor kleur steeds belangrijker werd, zowel buiten als binnen.
Er zal ook een relatie zijn tussen het moment waarop verfpigmenten en bindmiddelen hier voor het eerst werden gemaakt (gemalen, ontwikkeld, verbeterd) en de eerste toepassingen ervan op meer uitgebreide schaal. Sommige schrijvers reppen hierover wel eens, maar het is merkwaardig dat er aan deze relaties naar verhouding weinig aandacht is besteed. Voor een deel is dat te wijten aan de vroegere kennisoverdracht bij de fabricage van onder andere verfpigmenten. Men ging daar zeer voorzichtig mee om: mondeling van de ene molenbaas naar zijn opvolger en er werd nauwelijks iets van opgeschreven. Dit bemoeilijkte natuurlijk wel het historisch onderzoek.
Betrekkingen tussen de produktie van verfpigmenten en bindmiddelen en de toepassingen ervan zijn soms wel aan te wijzen, of op zijn minst te vermoeden. Als voorbeeld daarvan kan gelden: de kleurstof blauw voor het beschilderen van tegels, een belangrijk element in de vroegere binnenhuizen. Het in ons gebied langdurig massaal toepassen van éénkleurige (blauwe) tegels begint na het in werking komen van de eerste blauwselmolens in de tweede helft van de 17e eeuw. Sindsdien werden gerede pigmenten niet meer mondjesmaat ingevoerd of in geringe hoeveelheden gemaakt; er werden grotere hoeveelheden van de benodigde grondstoffen ingevoerd en de Zaankanters maakten de pigmenten zélf.
Het schilderen van de blauwe tegels was eenvoudiger dan van polychrome tegels en leende zich voor massaproduktie. Toen in de 18e eeuw het eenvoudig te verkrijgen en te bewerken mangaanerts geschikt bleek voor het (tegel) bakproces - in tegenstelling tot ijzererts verkleurde dit niet tijdens het bakken - ontstond de uitgebreide toepassing van de paarse tegels. De dan al eerder voorhanden zijnde verfpigmenten voor binnenwerk (zogenoemde dodekopkleuren) konden hierbij aansluiten. In deze periode ontstonden al uitgebreide handelsrelaties.
De belangstelling voor de wetenschap en de ontwikkelingen daarvan vanuit de 18e-eeuwse periode, leidde ook in de verfindustrie tot grote veranderingen in de 19e eeuw. Die beperkte zich niet meer tot geïsoleerde gebieden als de Zaanstreek. In Duitsland en centraal Europa waar veel ertssoorten werden gewonnen, ontstond een belangrijke metaal- en chemische industrie, waar ook de Zaanstreek profijt van had. Er zijn 19e-eeuwse geschriften met kennisuitwisselingen op verfgebied.
De ontwikkelingen van de verfindustrie in de 19e eeuw leidden eveneens tot veranderingen bij de verftoepassingen. Daarbij werden de mogelijkheden voor de bouwmeesters steeds groter. Voorbeelden ervan zijn onder meer de hardere chemische kleuren, het spiegelend glanzend geschilderde interieur (verbetering van de bindmiddelen) en het meer gevarieerde kleurgebruik. Voorbeelden van de steeds groeiende keuzemogelijkheden bij de pigmenten waren de toegepaste groene en ?steencouleren?. Hoewel het zelfmengen en wrijven van kleuren bij de huisschilders nog tot in de 20e eeuw in zwang bleef, werden steeds meer kant en klare verven door de fabrieken geleverd.
Het zoeken naar eerder genoemde betrekkingen tussen verf (grond)stoffen (daarvan: pigmentnamen en andere ervoor gebruikte namen, de herkomst/vindplaatsen en tijdstippen van in gebruik komen, produktiewijzen, pigmenteigenschappen, mengbaarheid met andere pigmenten en bindmiddelen) en het kleur- en verfgebruik, is niet een eenvoudige zaak. Er zijn verschillende bronnen waar uit geput kan worden, zoals het nauwkeurig analyseren van alle eerdere literatuur en archiefonderzoek naar verfmalers en -makers. Wat dat tweede betreft: een oriënterend onderzoek in het gemeentearchief van Zaanstad wees uit, dat daar niet al te veel gegevens van aanwezig zijn. Bedrijfsarchieven zijn nog niet goed geïnventariseerd.
Al eerder werd gezegd dat over produktiewijzen weinig op papier werd gezet (fabrieksgeheim). Nagezocht moeten ook worden de resten van boekhoudingen. De indruk bestaat dat er meer debiteuren- dan crediteurenboeken bewaard zijn gebleven. Maar wellicht hebben de grondstoffenleveranciers (veelal dus buitenlanders) dat ook gedaan! In het octrooienboek van G. Doorman komen een aantal gevarieerde octrooien voor op verfgebied. Deze dienen nader te worden bestudeerd. Ook de tolregisters kunnen worden bekeken. In het boekje over de Gelderse tollen en tollenaars werd het woord ?verfstoffen? meerdere keren aangetroffen. Dit kan zowel op grondstoffen als op gerede produkten slaan. Een belangrijke bron daartoe kan zijn het gemeentearchief van Amsterdam en wellicht ook van andere havensteden, als Dordrecht. Wetenschappelijk gezien is het zeker interessant om het een en ander, tot en met de huidige stand van zaken, op een rij te zetten. Daarbij is van belang - met name voor restauratiewerken - dat uitgelegd wordt hoe vroegere resultaten van schilderwerk met de huidige moderne verven bereikt kunnen worden.