Met Stoom - Nummer 24 - September 1996
R. Couwenhoven
Nicolaas Calff was op 12 januari 1694 pas zestien jaar oud, toen hij zijn handtekening zette onder een 'Contract van Teekening van Assurantie Soo op Schepen, Goederen als Lijf van Persoonen'. Deze overeenkomst werd aangetroffen in het archief van notaris P. van der Stengh uit Zaandam. Het werd nooit duidelijk of deze verzekeringsovereenkomst betrekking had op walvisvaarders en -vangsten of op de normale handelsvaart, maar in elk geval behoorden ook Aris van Broek, Jacob Cornelisz. Hooning, twee leden van de familie Louwe en twee leden van de familie Meyn - allen reders - tot de medeondertekenaren.
Claas, zoals hij in de wandeling werd genoemd, Calff werd op 20 juni 1677 geboren als oudste zoon van Cornelis Migchielsz. Calff en Maritje Cornelisd. Gast, die in het kraambed stierf. Calff sr. behoorde toen al tot de vooraanstaande kooplieden van Westzaandam, waar hij in 1680 - nauwelijks 28 jaar oud - benoemd werd tot leraar van de Vlaams doopsgezinde gemeente, zodat hij toen predikbeurten mocht houden. Cornelis hertrouwde met Neeltje Jans Bleeker uit Oostzaandam, die hem op 4 februari 1684 nog een zoon, Cornelis Migchielsz., zou schenken. Beide kinderen werden al op jeugdige leeftijd bij de zaken van vader betrokken. De acte van notaris Van der Stengh, waarin de verzekeringsovereenkomst tussen de Zaandamse reders was vastgelegd, vormde er een bewijs van.
Pelmolen De Grootvorst, in 1700 gebouwd voor de rekening van de familie Calff, aan de Kalverringdijk rond 1910. De mythe wilde bijna 300 jaar, dat Peter de Grote eigenhandig aan deze molen getimmerd had. De bewijzen van het tegendeel werden onlangs gevonden. |
Calff sr. had schepen in de vaart op de winstgevende Groenlandsche en Straat Davids-visserij, zoals de walvisvangst toen werd genoemd. Toen Nicolaas vijfentwintig jaar was, stond er al een walvisvaarder op zijn naam, en zijn broer Cornelis was in 1700, net zestien jaar oud, al mede-eigenaar en windbriefhouder van de pelmolen De Grootvorst van Moskoviën aan de Kalverdijk tegenover Zaandijk.
Ook het schip van Claas Calff was vernoemd naar czaar Peter de Grote, waarmee Cornelis sr. tijdens het legendarische bezoek van de Russische alleenheerser in 1697 aan Zaandam dik bevriend was geraakt. De walvisvaarder heette 'De Czaar van Moskoviën'. Dit schip raakte in 1702 betrokken bij een opmerkelijk incident. Er werd een harpoen afgeschoten uit één der sloepen van het schip De Bleekster. Een sloep van ?De Czaar van Moskoviën? van signeur Claas Corn. Calff schoot eveneens toe en doodde de walvis, waarop een discussie ontstond over de vraag wie het dier gevangen had. De schipper van de Czaar haalde de walvis binnen en bood uiteindelijk 22 vaten spek en een kwart van de baard aan de commandeur van De Bleekster aan. Het scheepsvolk van de Bleekster moest bijtende spot ondergaan. Toen 't sloepvolk van de Saar langs zij kwam, riep men: "Schiet weer een vis. Wij sullen wel weer voor U coomen dooden!" meldde een acte van notaris Van der Stengh op 1 januari 1703.
De jonge Calff zat toen al volop in zaken. In 1695 werd in Zaandijk de papiermolen De Veenboer gebouwd door Barend Csz. Veen. Calff jr. was samen met zijn oom Jan Csz. Gast en zijn aanstaande schoonvader Lourens Jsz. Louwe één van de financiers. In 1706 verkochten zij na het overlijden van Veen en zijn weduwe Aagje Mooij met acht anderen hun parten, die in totaal 5/6e van het totaal bedroegen, voor 5000 gulden aan Jan Tagh en Claes en Grietje Huijsduijnen, die daardoor één van de grootste papierfabrikanten van de Zaanstreek werden. Tagh en Huijsduijnen werkten al met de molens De Walvisch, de Walrus en De Kok. Het was dus geen wonder, dat Cornelis Calff sr. Peter de Grote in 1697 meenam naar De Kok, toen de Russische czaar te kennen had gegeven, dat hij een papiermolen wilde bezichtigen.
Het bezoek wordt gemeld door J.C. Noomen, een winkelier uit Zaandam, die een uitvoerig journaal over de visite van de czaar aan de Zaanstreek schreef. Volgens de overlevering bezocht Peter de Grote ook de werf aan de Kalverdijk, waar de molen De Grootvorst in aanbouw was. Tijdens een zeiltochtje zou de Russische heerser hier verzeild zijn geraakt en eigenhandig een paar spijkers in het hout geslagen hebben.
Deze mythe, die er voor zorgde dat de pelmolen De Grootvorst in 1897 het middelpunt was van allerlei festiviteiten rond de Czaar Peter herdenking van toen, kan naar het rijk der fabelen verwezen worden.
Uit documenten uit het archief van de Graefelijkheidsrekenkamer 1446-1728 in het Rijksarchief in Den Haag blijkt dat Cornelis Calff jr. opdrachtgever was tot de bouw. Op 20 maart 1700 zond notaris Paulus van der Stengh uit Westzaandam een request aan de 'Hoogmogende Heeren Raden ende Meesters van de Reeckeningen der Domeijnen ende Westvrieslant'. Hij vroeg 'namens suppliant als verdere mede-participanten' de windbrief aan voor de pelmolen De Grootvorst van Moschovien, die onlangs op eigen grond aan de Kalverdijk in de banne van Oostzanen was getimmerd. Hij stelde nadrukkelijk, dat de windbrief werd aangevraagd 'alvorens de pelmolen te gebruiken'.
Op 1 april 1700 voldeed Calff sr. de erfpacht van 12 pond, 'als vader en voogd over sijn soon Cornelis Cornelisz. Kalv, jegenwoordig uytlandig synde'. Gezien deze stukken is het onmogelijk, dat De Grootvorst bij het bezoek van de Czaar in aanbouw was. Pas twee jaar na zijn vertrek uit Nederland werd De Grootvorst getimmerd, maar uit de naamgeving bleek wel opnieuw de uitstekende relatie tussen de familie Calff en de Russische czaar.
Nicolaas Calff had ten tijde van de verkoop van zijn aandeel in De Veenboer al veel meegemaakt. Zijn vader spaarde namelijk kosten noch moeite bij de opvoeding van zijn kinderen. Toen hij 21 jaar oud was werd Nicolaas naar het buitenland gestuurd onder begeleiding van de Haarlemmer Testard. Zij reisden op 10 juni 1698 via Brielle naar Engeland. Daar vandaan trokken zij naar Oostende in de zuidelijke Nederlanden en gingen vandaar naar Parijs, waar ze enkele maanden doorbrachten. Hier werd de belangstelling van Nicolaas Calff voor de kunst gewekt. Ook begon hij antiquiteiten, rariteiten en zeldzame penningen en munten te verzamelen. Op 20 maart 1754 werd de collectie Nicolaas Calff, die na zijn dood werd geërfd door zijn achterneef Jacob Psz. Hoogeboom, geveild, nadat deze in financiële moeilijkheden was gekomen 'door ongeluk in de handel'. De catalogus vermeldde: 'Zeldzaamheden en Penningen bestaande in verscheide Zee, Berg, Aard en Steengewassen, Gesneede en Ongesneede. Met tevens Oude en Hedendaagsche Zilveren en Kooperen Penningen. Verzameld door Wijl den Heer Nicolaas Kalff. In zijn Leven groot Kender en Liefhebber van Uitmuntende Frayigheeden; Als meede het Kabinet, Daar toe gebruikt'.
Nicolaas Calff bracht de wonderlijkste zaken bijeen. Zo waren er vier struisvogeleieren, koren van 't Vrouwe Zand - een ondiepte in de Zuiderzee bij Stavoren - een toverbeurs, een doosje met Oost-Indisch manna, een roomse elle, een dondersteen of beitel, twee knevels van een walrus en een baardje van een walvis. In de Franse hoofdstad wisselde Calff van gezelschap. Hij trok met de heer Van Herzeele naar het zuiden van Frankrijk. Onderweg deed hij Lyon aan, waar hij voor zijn rariteitenkabinet een kistje met aarde mee nam 'van grond, waarop 19.000 mensen gemarteld zijn'. Uiteindelijk kwam Nicolaas Calff in Napels, Rome en Venetië terecht. In Rome woonde hij de plechtigheden bij rond de verkiezing van een nieuwe paus en in deze stad leefde hij zich volledig uit in zijn verzameldrift. Calff bracht 'enige Roomsche reliquiën bijeen'. Zoals onder andere een been van Sint Clementia Mars; twee stukjes van de Heilige Poort van de Sint Pieterskerk, Roma Jubel 1699. Verder diverse versteende zaken, as, steen en aarde van de Berg Vesuvius met een historische beschrijving in het Italiaans en hout van een Egyptische koningskist, dat niet verbrandde. Hij kocht complete beelden en schilderijen en verscheepte alles naar Zaandam. Nicolaas Calff was ruim twee jaar onderweg. Hij vertrok als een Zaanse jongeman van rijke ouders en kwam thuis als een 24-jarige man van de wereld, gereed om in het omvangrijke handelshuis van zijn vader te stappen en hem daarin ook op te volgen.
Peter Michaeloff (links), zoals de czaar zich in Zaandam noemde, in het huisje van Gerrit Kist aan het Krimpenburgh in gesprek met Cornelis Migchielsz. Calff.
|
Cornelis Migchielsz Calff zelf was toen allang een man van aanzien. Ten tijde van het achtdaagse bezoek van czaar Peter de Grote aan Zaandam, waar het Russische gezelschap op 18 augustus 1697 in een Keuls schuitje arriveerde, had hij diverse ontmoetingen met de vorst. Woensdag 21 augustus ontving Calff de czaar bij zich thuis. Noomen meldde in zijn journaal: 'Diezelfde avond was hij ten huize van Cornelis Migchielsz. Calff welke hem verzocht bij hem de maaltijd te gebruiken. Maar omdat er vele voorname personen gekomen waren om de grootvorst te zien, sloeg hij dat verzoek af. Wel werd hij getracteerd op enige confituren en rare drank'.
Dit waren buitenlandse likeuren, die voor gegoede kooplieden kennelijk normaal waren, maar voor het gewone volk niet te krijgen. Bij het bezoek aan Calff waren ook de burgemeesters Alewijn Willemsz. Joor en Claes Arentsz. Bloem, een reder en houtkoper, aanwezig. Aan de tolk vroegen zij 'of hij zijn heer wilde zeggen, dat de burgemeesters hem onderdanig verzochten of hij hen de eer wilde doen een visje op zijn Zaandams met hen te eten';. Maar de tolk zei: "Wij hebben hier geen heer. Onze heer zal nog komen".
De 25-jarige czaar was in cognito in Zaandam, dat hij al kende uit gesprekken met Zaandammers, die in Moskou voor hem werkten. De wens om in alle stilte in het belangrijke industriegebied rond te kijken bleek al snel onmogelijk. Peter de Grote kon zich nauwelijks over straat begeven. Van heinde en verre kwamen mensen om persoonlijk de machtige Russische heerser te zien. Reden waarom de czaar naar Amsterdam vertrok. Toch zou hij daarna nog diverse keren in Zaandam terugkeren.
Eind september 1697 keerde de Groenlandsche visserijvloot terug. De 112 schepen hadden een topseizoen achter de rug. Ze hadden 1197 vissen gevangen, goed voor 39.484 vaten spek. Calff's schepen lagen in de Voorzaan, toen Peter de Grote ze met een bezoek vereerde. Hij inspecteerde alles en iedereen en was de meest geïnteresseerde toeschouwer bij een demonstratie van het uitzetten van de sloepen. In april 1698, na zijn bezoek aan Engeland, zond Peter de Grote zijn eerste afgezant François Lefort in gezelschap van Gabriël Golofkin, commissaris van oorlog en gouverneur van Siberië, met een groot gevolg naar Zaandam. Calff sr. en Bloem, de latere schoonvader van Calff's zoon Cornelis, leidden hen rond over scheepswerven, langs traankokerijen, baardsnijderijen, lijmhuizen en andere fabrieken.
Peter de Grote was volgens Noomen 'lang en kloek van lichaam, gewoon van zwaarlijvigheid, fluks en rap ter been. Rond van tronie, wreed van gesigt met bruine wenkbrauwen en kort gekruld haar'. De Zwitser Lefort, die het dankzij czaar Peter tot generaal, admiraal en gouverneur van Novgorod had gebracht, logeerde in de herberg Het Moriaanshoofd, waar de kastelein geen bokalen kon vinden die groot genoeg waren voor zijn gasten.
Volgens tijdgenoten waren Peter de Grote en Lefort onverzadigbare drinkers. De bizarre feesten van de czaar in Moskou waren berucht en duurden soms dagenlang. De leden van het corps diplomatique waren gedwongen mee te slempen om niet uit de gratie te raken, maar konden het nimmer zo lang volhouden als de geharde drinkebroers uit het Kreml. Ook in Het Moriaanshoofd kon de waard de bokalen van Lefort en zijn vrienden niet snel genoeg vullen.
Olieverfschilderij Nicolaas Calff |
Toch vormde dat voor de streng doopsgezinde Cornelis Calff sr., die elk drankgebruik verafschuwde, geen beletsel zaken met de vorst te doen. Op 5 december 1698 stuurden hij en zijn zoon Cornelis een brief aan de czaar, waarin zij 'Pieter Alexewits, gunstige vrindt en broeder in Christus Jesus' ootmoedig verzochten 200 lasten (480 ton) rogge te mogen kopen in Rusland 'in verband met schaarste in onze streken'. Admiraal Cornelis Cruys, een Amsterdammer die in 1697 in dienst van de czaar naar Rusland was gegaan om de Russische vloot op te bouwen, antwoordde namens de vorst, dat de lading 'aen syn Saerdammer vrinden geschonken werd'. Toen in het najaar van 1703 schipper Auke Wybes uit Hindeloopen zijn fluitschip voor de rede van het nog maar net in aanbouw zijnde Sint Petersburg bracht en de czaar vernam dat dit schip door Calff en zijn zonen bevracht was, gaf hij Wybes het recht de lading tolvrij in te voeren.
De drankzucht van de czaar en zijn volgelingen had dus geen enkele invloed op de verhouding met de doopsgezinde Calff en zijn kinderen. En dat terwijl Calff zelf strenge maatregelen nam, toen zijn zoon Cornelis in 1712 door de doopsgezinde gemeente geschorst werd wegens dronkenschap. Calff, zelf één van de voormannen van deze gemeente, liet door de Amsterdamse notaris Jan van der Ende op 22 april van dat jaar een nieuw testament maken. Hij onterfde Cornelis en benoemde Nicolaas als enig erfgenaam van zijn enorme bezittingen. Voor Cornelis restte slechts een legaat, dat bestond uit het levenslange vruchtgebruik van 'bladen en inkomsten, welke niet verhandeld mochten worden'. Het was een maatregel, die nooit effectief zou worden, want Cornelis overleed op 30 mei 1715. De vader zou zijn zoon zes jaar overleven.
Het aanzien van Calff en zijn zoon Nicolaas was toen al zo groot, dat het voor zijn naaste medewerkers bij de grootste transacties voldeed te zeggen, dat men namens het handelshuis Cornelis Calff & Zoon optrad om elk gewenst krediet te krijgen. 'Zo wis als Calff' werd een spreekwoord, dat aangaf hoe kredietwaardig de firma was. Als men zaken deed met de Zaankanter behoefde men nimmer bang te zijn voor wanbetaling.
Na terugkeer van zijn jarenlange buitenlandse verblijf trouwde Nicolaas Calff in 1702 met Aafje Pieters. Twee jaar later liet hij een deftig en luisterrijk huis bouwen aan de Zaan ter hoogte van het Zeemanspad in de Molenbuurt, dat later als Westzijde 38 geregistreerd zou worden. In dit pand werd in 1718 Czaar Peter ontvangen, die toen met czarina Catharina een officieel staatsbezoek aan Nederland bracht.
Lang duurde het huwelijksgeluk van Calff, die inmiddels een vooraanstaand lid van de Doopsgezinde Gemeente in Westzaandam was geworden, niet. In 1713 overleed zijn vrouw zonder dat ze hem kinderen geschonken had. Claas Calff hield zich in die periode intensief bezig met de bouw van een Wees- en Armenhuis voor de Doopsgezinde Gemeente van Westzaandam. De koopman maakte deel uit van de broederschap van de Gemeente en vertegenwoordigde deze als bouwmeester samen met Cornelis Dircksz. Tewis en Dirck Claesz. Muyse, terwijl namens het dienaarschap van dezelfde Gemeente Lubbert Lourens, Cornelis Jansz. Gijse en Dirk Jansz. Schaap als bouwmeesters waren aangewezen. Calff deed trouwens meer dan plannen ontwikkelen en toezicht houden op de bouw. Hij stelde ook een pakhuis met bijbehorend erf aan het Zeemanspadt ter beschikking om dit tot weeshuis te verbouwen. Dit pand en de grond lag precies in de hoek aan de noordzijde van de huidige Stationsstraat en de Westzijde.
De bouwmeesters wezen het pakhuis echter af tijdens hun vergadering van maandag 20 januari 1713. Het verslag van deze bijeenkomst, waarbij Calff niet aanwezig was, vermeldt 'Vergadering bouwmeesters (Kalf absent) om te besien of het pakhuys en de erven van Kalf leggende achter of ten noorden van het huis tot Weeshuis gedestineerd kan worden'. De conclusie luidde: 'Nee'. Het pakhuis werd afgekeurd en 'het erv was hoogstens ten lugtscheppinge geschikt'. Maar in 1714 was het weeshuis toch klaar. Nicolaas Calff werd tot buitenvader benoemd, een functie, waarin hij toezicht hield op de gang van zaken in het wees- en armenhuis.
Kort na de begrafenis van zijn vrouw vertrok Calff opnieuw naar Parijs. Volgens Denis Diderot, een beroemde achttiende eeuwse Franse fylosoof die Zaandam ten tijde van Nicolaas Calff beschreef, gaf Calff zich in de Franse hoofdstad uit voor Comte De Veau, Graaf Kalf. Bij zijn bezoeken aan het hof van Lodewijk XIV, de zonnekoning, kleedde hij zich in de zwierige stijl van het Parijs van die tijd. Maar na zijn terugkeer in Westzaandam in september 1714 trok hij met evenveel gemak weer de traditionele Zaanse dracht aan. Diderot verbaasde zich in zijn boek 'Voyage en Hollande' over de levensstijl van de puissant rijke Zaandammer. Ook de beroemde Voltaire beschreef in zijn boek 'De Historie van Rusland onder Czaar Peter de Grote' hoe de doopsgezinde Calff 'zich bij prinsessen van den bloede aan tafel zette, zich gemeenlijk op speelpartijen bij de hertogin De Berry liet vinden en die meer dan enig vreemdeling in Parijs in aanzien was. De czarina hoorde hem gaarne vertellen over zijn vele reizen, maar als hij weer in Zaandam kwam trok hij zijn boerenkleding weer aan en werkte als timmerman op de scheepswerven van zijn vader'.
Hoe en waar Calff zijn gesprekken met de czarina voerde zegt Voltaire niet. Bovendien was Calff sr. weliswaar reder, maar hij had geen scheepswerf. Voltaire werd uiteindelijk naar Engeland verbannen in verband met zijn kritische houding ten opzichte van het hofleven.
Hoe juist zijn beschrijving van Calff is, is niet meer na te gaan, maar in elk geval was dit de man, die in 1718 Czaar Peter de Grote en Czarina Catharina in zijn woning ontving. Het keizerlijke gezelschap was op 19 december 1717 met een in Utrecht gehuurde trekschuit in Amsterdam aangekomen. Pas op 5 maart was de czaar in de gelegenheid naar Zaandam te komen, doordat hij een tijdje ziek was geweest. Met een paar prinsen begaf hij zich onmiddellijk naar het huis van Calff, waar vader Cornelis en zoon Nicolaas hem hartelijk ontvingen. Enkele dagen later - op 9 maart - waren de czaar en de czarina opnieuw bij Calff op visite. Zij brachten bij deze gelegenheid een heildronk op vader en zoon uit, waarbij ook hun neef Jacob Pietersz Hoogeboom aanwezig was. Calff sr. leidde de Russische vorst overal rond. Peter de Grote had nog niets van zijn nieuwsgierigheid verloren, maar de oude Calff constateerde 'dat hij veel ten goede was veranderd'.
De Zaandamse kooplieden gaven Peter de Grote een fraai ijsschuitje cadeau en begeleidden hem bij een bezoek aan de papiermolen De Kok, waar hij twintig jaar eerder ook al was geweest. De czaar bezocht daarna een stijfselmakerij aan de overzijde van de Koksloot. Hier proefde hij van het zure water en de stijfsel en dwong hij leden van zijn gevolg dit ook te doen.
Op 30 augustus kwam Peter de Grote voor de laatste keer naar Zaandam. Bij het middagmaal zei de czaar 'dat hij nergens zoo veele werkzaamheden en zulke uitgestrekte koophandel had aangetroffen als in de Zaanstreek'. Tijdens deze gelegenheid liet de czaar Calff weten, dat hij een predikatie in 'Het Nieuwe Huys' van de Doopsgezinde Gemeente wilde horen, maar ook dat hij niet van lange preken hield. Calff antwoordde: 'Dat ik dan de slotsom van alle vermaningen zal voordragen'.
Het gezelschap begaf zich naar de Vermaning tegenover het huis, Calff beklom de kansel en sprak: "Denk wel, spreek wel en doe wel. Amen!". De vorst was diep onder de indruk. Hij zei: "Nooit hoorde ik een korter en nooit een zakelijker preek".
Toen Nicolaas Calff met de czaar de traankokerij bezocht kon hij deskundig commentaar geven. Hij had zelf ook belangen in deze bedrijfstak. Zijn schepen 't Vergulde Calff en 't Bonte Calff, net als de Czaar van Moskoviën, vernoemd naar molens van de familie, waren in 1716 nog in de vaart. Op 9 november 1719 kocht Nicolaas op een veiling 1/32ste part in het fluitschip Het Gele Paart en tegelijkertijd nam hij ook 1/32ste part in een traankokerij in Zaandijk, terwijl hij al eigenaar was van zo'n kokerij aan het Hazepad in Zaandam. Het bedrijf lag naast de wagenschotzager De Haas en de reusachtige lijnbaan De Olifant. Ook was hij eigenaar van de fluitschepen 't Jonge Calff en De Liefde, die hij in 1722 en 1724 verkocht voor f 7600,- en f 3800,-.
Dankzij de voorspoed van zijn bedrijven kon Calff veel geld uitgeven aan zijn grote liefde voor kunst. Vooral beeldhouwwerk had zijn voorkeur. Dat kwam sterk tot uitdrukking in zijn hofstede Polanen, die hij halfweg Haarlem en Amsterdam liet bouwen.
Hofstede Polanen, het eerste huis in Halfweg, rond 1710. De lusthof van Nicolaas Calff was wijd en zijd vermaard. Hier kwamen de beelden uit de Zaandijkse beeldentuin vandaan.
Collectie: ZOV / Honig - Zaanlandse Oudheidkundige Vereniging Datering: 1728 |
Deze hofstede was lange tijd het enige gebouw in Halfweg, zoals de plaats later bekend zou worden. De hofstede was befaamd om zijn rijkdom en artistieke beeldhouwwerken. In 1804 kocht de Zaandijkse koopman Claas Adriaansz. Honig op een publieke veiling vijf beelden, die de Avond, de Nacht, de Middag, de Morgen en de god Bacchus voorstelden. Van deze beelden werd toen verondersteld, dat ze uit de 'Tuin van Vermaak' van het eertijds beroemde Huis van Polanen van Nicolaas Calff afkomstig waren. Dit buitenverblijf werd in die periode gesloopt. Honig liet de beelden in oktober 1804 overbrengen naar Zaandijk, waar hij tegenover zijn woning de nu nog steeds bestaande beeldentuin liet inrichten.
Op 28 december 1718 hertrouwde Nicolaas Calff met Grietje Lourens Louwe. Grietje stierf al snel, maar schonk wel het levenslicht aan een zoon, Cornelis. De jonge Calff leefde niet lang. Op 9 augustus 1723 werd zijn dood aangegeven, zodat Nicolaas Calff zonder afstammelingen bleef. De laatste jaren van zijn leven sleet Calff in gezelschap van Guurtje Gerrits Ouwekees, die als zijn huishoudster optrad. Toen Calff op 16 april 1734 zelf zijn testament liet maken schreef notaris Jurriaan Faber: 'Voor mij verscheen Nicolaes Calff, in leven koopman en kunstminnaar; siekelijck van ligchaam, doch sijn verstand, geheugen en vrije spraak welhebbende, de welcke in den overdenkinghe van der levens broosheyt en van de onzekere muze van de dood, dit te kennen gaf als zijn laatste wil'.
Calff benoemde zijn 45-jarige neef Pieter Jsz. Calff, een zoon van zijn oom Jan Migchielse Calff, tot zijn enige erfgenaam. In 1726 had deze zich als koopman in Amsterdam gevestigd. De totale omvang van de erfenis werd niet beschreven, maar in elk geval zou Pieter Calff de buitenverblijven verwerven, het lustoord Polanen bij Halfweg en een boerderij in de Purmer.
Nicolaes Calff had ook f 110.250,- aan contante legaten laten vastleggen aan achterneven en nichten, die tevens een reeks huizen, een houtwerf, een boerderij in de Enge Wormer en landerijen erfden. Calff was dus zonder enige twijfel een zeer rijk man. Hoe zwak hij al was, toen hij zijn laatste wil liet opmaken, bleek uit zijn handtekening, die buitengewoon bibberig en onzeker was. Op 4 mei, achttien dagen na het opmaken van zijn laatste wil, overleed Claas Calff om half drie 's nachts. De vriend van de czaar was 56 jaar oud geworden.
Signatuur van Nicolaas Cornelisz. Calff. Boven, stijlvol en krachtig, als ondertekening van de verkoopacte van het fluitschip 't Jonge Calff in 1722.
Onder de handtekening van een doodzieke man als bekrachtiging van zijn laatste wilsbeschikking, die Calff op 14 april 1734, drie weken voor zijn dood, liet opmaken door notaris J. Faber uit Westzaandam. De bekende Doopsgezinde voorman Adriaan Loosjes en de houtkoper Klaas Haring tekende als executeurs-testamentair. |
Afkortingen: GAZ - Gemeentearchief Zaanstad
GAZ - 10.702 Journael ofte Dagregister van de Notabelste Geschiedenisse zedert t jaer 1713 tot en met t jaer 1734 - Jacob Pietersz. Hoogeboom, Westzaandam
GAZ - bergnr. 10.802 Afschrift testament Nicolaas Calff, d.d. 16-4-1734
GAZ - ONA Zaandam 1734 inv. nr. 5896 nr. 67 (N.M. Calff) en 147 (P.J. Calff)
GAZ - ONA Zaandam inv. nr. 5864 nr. 25 (verkoop schip 't Jonge Calff)
GAZ - ONA Zaandam inv. nr. 5868 nr. 5 (verkoop schip De Liefde)
GAZ - ONA Zaandam inv. nr. 5869 nr. 195 (dood zoon Nic. Calff)
GAZ - ONA Zaandam inv. nr. 5885 nr. 244 (testament Guurtje Ouwekees)
Blees G.J. Kz. - De Westzijde te Zaandam in 1883 (1944)
Boorsma P. - Zaansche Windmolens pag. 221 (1939)
Lootsma S. - Historische Studiën over de Zaanstreek deel II (1950)
Lootsma S. - Het Nieuwe Huys, gedenkboek der Doopsgezinde Gemeente te Westzaandam (1937)
Lootsma S. - Bijdrage tot de Geschiedenis der Nederlandsche Walvisvaart (meer speciaal de Zaansche) (1937)
Scheltema mr. J. - Peter de Grote in holland in 1697 en 1717 deel I en II (1811)
Voorn H. - De Papierwereld, jaargang XI, pag. 106 (1956)
Zaende De - maanblad 1947