Met Stoom - Nummer 24 - September 1996

De toepassing van hout, de kwaliteitsbeoordeling en de maatvoering in het verleden

In zijn artikel “Een bijzondere zoldertrap” schreef J. Schipper in Anno 1961 van juni 1992 over het “hergebruik” van scheepstrappen. Bepaalde hout constructies werden zowel bij de bouw van schepen, als van molens, woningen en andere gebouwen toegepast. Een voorbeeld daarvan is de “getrapte weeg” van vele huizen in de Zaanstreek (en niet alleen daar) en molens. Ook de “fortuining” (het bovenste deel van de campagne) van 16e en 17e eeuwse schepen heeft het karakter van een getrapte weeg. Dat blijkt wel wanneer men de bij dit artikel opgenomen foto's van de 'Batavia' en van het Czaar Peterhuisje met elkaar vergelijkt. Overigens werd deze constructievorm in de scheepsbouw nog tot in de jaren '60 van deze eeuw toegepast bij de bouw van overnaadse houten sloepen.

Door N. Porsius

De “getrapte weeg” van het Czaar Peterhuisje.
Archief Nanning Porsius, Krommenie
Een palenvlot wordt stroomafwaarts gemanoeuvreerd.
Op dezelfde wijze arriveerden deze vlotten in de 17e eeuw uiteindelijk in de Zaanstreek.
Archief N. Porsius
De constructies die zowel in de scheepsbouw als in gebouwen werden toegepast, zetten me aan het denken over het fenomeen hout, waarmee Czaar Peter werd geconfronteerd in Zaandam en op de VOC-werf op het Oostenburg in Amsterdam. Dat betreft met name de toepassing, kwaliteitsbeoordeling en maatvoering ervan in het verleden.

Onomstotelijk staat vast dat aan het eind van de 17e eeuw de Zaanstreek als één van de belangrijkste West-Europese industrie- en scheepsbouwgebieden, een grote aantrekkingskracht op de czaar uitoefende. Er was toen al sprake van export. Zo werden in 1666 bij Sluijk te Sardam (Zaandam) twee oorlogsschepen voor Frankrijk (in opdracht van minister Colbert) gebouwd. Een belangrijke rol speelden daarbij de relatief lage bouwkosten die in de Zaanstreek werden berekend. Zo betaalde men in die tijd voor een scheepsromp (hol) in Amsterdam zo'n 28.500 gulden, tegen 27.500 gulden in Zaandam.
Ook de hoogstaande kwaliteit van het machinale (molen) zaagwerk en het vakmanschap van de Zaanse bevolking hebben zonder enige twijfel de aandacht van de czaar gehad. Mogelijk zal de 'kleindorpse sfeer' - men woonde aan een pad - aan dit alles hebben bijgedragen. De Zaanse werkgevers waren veelal handelaar, scheepsbouwer en industrieel. Men kocht hout in - overwegend - het Rijngebied; zaagde het op eigen machines (molens) en men verkocht het, of verwerkte het op de (eigen) scheepswerf. Niet uitgesloten moet worden, dat het ontbreken van gilden de Zaanse timmerman maakte tot een veelzijdig en hoogstaand vakman. De beperkende gildebepalingen gingen aan hem voorbij.

Kwaliteitsbeoordeling

Welke kwaliteitsnormen hanteerde men voor de verwerking van hout en wat vertelde men de czaar daarover?
Nicolaes Witsen geeft enige aanwijzingen in zijn “Aeloudle en hedendaegsche scheepsbouw en bestier” (1671). Hij vertelt: “Rijnlandse rechthouten en Westfaalse kromhouten prijst men zeer. Koninkxbergen geeft ons de beste planken zo grenen als eiken. Engels hout splintert weinig daarom zeer dienstig tot den scheepsbouw, is ook sterker als het eiken dat in andere streken (oorten) groeit (valt)”.
Ook Cornelis van IJk (1697) en Pieter van Dam zijn duidelijk in hun aanwijzingen. Cornelis van IJk geeft, naast de omschrijving van kwaliteit en herkomst van het hout, ook als waarschuwing: “den houthandel is, niet alleen soo ten opsigte van het op en neederlopen der markten als wel voornamelijk wegens het mee en tegen vallen van het selve, een seer gevaarlijke koopmanschap”.
Witsen besteedt in zijn werk veel aandacht aan kwaliteitsomschrijvingen die hij mogelijk aangereikt kreeg van vakmensen. Van IJk bepaalt zich meer tot de handel en maatvoering. Hij vertelt dat gaaf lijkende bomen soms inwendig scheuren, vuurig (verrot) zijn en holle kwasten kunnen hebben.

Herkomst van het hout

Van IJk, als scheepsbouwmeester aan de Maze, kocht zijn hout hoofdzakelijk in Dordrecht.
In het Noorderkwartier (Amsterdam, Edam, Hoorn, Zaandam en Enkhuizen) liet men veel eiken planken en dergelijke aanvoeren uit Westfalen, Brandenburg (en elders uit Duitsland) en Polen. Deze handel verliep veelal via de Deventer houtmarkt. Amsterdam had zelfs een deel van de Nieuwezijds Voorburgwal hiernaar genoemd.
Sardam (Zaandam) wordt door Van IJk betiteld als afnemer van hout uit het Oostzeegebied. Schillemans stelt overigens in zijn 'Zaanse houtveilingen van 1655 - 1811' dat 88% van het Zaanse wagenschot (fraaie eiken panelen) uit het Rijngebied kwamen.
Eind 17e begin 18e eeuw kwamen voor Zaandam bestemde houtvlotten in zo'n groten getale uit Dordrecht via de Lek en Vecht, Amsterdam binnen dat de stadsregering in 1727 een doorvoerverbod afkondigde onder de druk van de Gilden. Op 27 oktober 1728 werd deze maatregel, op basis van een Zaans protest ingetrokken.
Pieter van Dam, de advocaat van de VOC in de eeuw, vermeldt in zijn 'Beschrijvinge van de Oostindische Compagnie' eerste boek, deel één, l7e capittel, enige houtkwaliteitsgegevens van met name de Amsterdamse kamer.
Deze kamer moest jaarlijks 3 à 4 schepen 'aantimmeren'.
Van Dam beschrijft duidelijk wáár en welk hout toegepast werd:
“... de kielen ordinaris gemaakt worden van Berlijns of Silezische balcken en oock, om hare lengte, somtijds wel Rijnse en daarbij de stevens, heckbalken, wurpen, rantsoenhout, buykstukken, oplangen en een gedeelte van de sitters zijn van Oldenburger of Munsters hout - de sware overloopsbalcken van Rijns hout - de ligte overloopsbalcken. Boevensbalcken, halfdecks- en baksbalcken allemaal van Munsters of, by gebreck, van Berlijns of Rijns hout - de balckwegers, lijfhouten en het kolsem allemaal van Silezisch of Berlijns hout - de berghouten van Berlijns hout en om haer lengte, somtijds een Rijns daarbij de knies (knieën) van Weeser ofte de Eyder en die omliggende landtstreek - de plancken van Berlijns en Hamburg - de cromme stoothouten moeten voor allemaal van Rijns wesen”.

De czaar zal zeker met deze kwaliteitsbepalingen gewerkt hebben aan zijn VOC-schip, de 'Peter en Paul'.
Ook van grenehout werden schepen getimmerd, maar dit hout werd toch veelal voor de rondhouten (masten en ra's) toegepast.
De plaats van herkomst was ook daarvan veelal kwaliteitsbepalend.

Maatvoering

In het begin van de vorige eeuw voerden de Fransen het metrieke stelsel in. Tot dan rekende men met vele maten. Zo verhandelde men masthout per palm (in metrieke maat 10 cm), gezaagd en stamhout per voet, duim of riemduim. Dit konden overigens Amsterdamse, Deventer, Hamburger, Rijnlandse, ja zelfs Oostzaanse of Westzaanse voet- of duimmaten zijn. Tegenwoordig zijn we hooguit nog gewend om terug te rekenen van Engelse duim- en voetmaten naar metrische maten (of van Nederlandse guldens naar buitenlandse valuta's).

Een overzicht van veel gebruikte maten:
Plaats el
in cm
duim
per voet
duim
in mm
voet
in cm

Amsterdamse 68,8 11 25,73 28,30
Deventerse   12 24,75 29,70
Engelse   12 25,40 30,48
Hamburgse   12 23,80 28,60
Rijnlandse   12 26,16 31,40
Zaandamse 69,5      
Oostzaanse       29,50
Westzaanse       29,10


Bovenstaande geeft aan dat er legio maatvoeringen waren.
Het is nog maar kort geleden dat de houthandel volledig is overgegaan op metrieke maten. Tot zelfs in de jaren '60 van deze eeuw werd het Noord-Europese naaldhout uit het Oostzeegebied aangevoerd in St Petersburger standaards. Eén St. Petersburger standaard komt overeen met 165 kubieke Engelse voet (cft) of 4,672 kubieke meter (m3).

Conclusie

Reeds zeer lang bouwt men in de Zaan met hout. Veel voorbeelden daarvan zijn nog terug te vinden. Wel verdwijnen langzaam de oorspronkelijke constructies, zoals de getrapte wegen en andere, om plaats te maken voor moderne houtskeletbouw met als 'weegbekleding' rabatdelen. De 'getrapte wegen' van molens en huizen, respectievelijk overnaads gebouwde schepen en de vaak ingewikkelde houten molen ('machine') constructies zijn wél het bewijs van hoogwaardig vakmanschap van onze Zaanse voorouders.

De replica van de Batavia, toen deze nog in aanbouw was in Lelystad.
Goed zichtbaar is de “fortuining” (bovenste deel van de campagne) die het karakter van een getrapte weeg heeft.
Foto: Albert Boes

Literatuur