Met Stoom - Nummer 24 - September 1996

Sporen op de Horn

Op het terrein aan de Hogendijk, dat geschikt werd gemaakt voor de bouw van het nieuwe Zaanse theater, zijn door de amateur-archeologen van de Zaanstreek verkenningen gehouden met een gedeeltelijk onverwacht resultaat. Op het hierbij onderzochte buitendijkse land, de Horn, werden zij verrast door bewoningssporen uit de middeleeuwen, een tijd dat de zee hier nog vrij spel had.
Wel lag in de verwachting dat er resten van de bekende scheepsbouw zouden worden gevonden. In verband met het Czaar Peter-jaar zouden resten van deze bedrijfstak een tastbare aanvulling aan deze herdenking kunnen opleveren.

G. Graas
C.J. van Roon

De eerste dagen van het onderzoek bepaalden zich tot het gebied vlak langs de Hogendijk. Hier kwamen enige kelders van 17e en 18e eeuwse huizen tevoorschijn. De vondsten waren een mooie groene grape (grape = kookpot of schenkkan met drie pootjes), een aantal scheepjestegels en tegels met Chineesjes erop. Ook werden er aan het eind van het terrein reeds resten van de scheepsbouw gevonden, 25 cm dikke lagen houtsplinters en bevestigingspennen. Tussen deze splinters werd ook een breeuwbeitel aangetroffen.
Het verwijderen van zware houten funderingen van de scheepshelling
Detail van de palingfuik
Het vrijleggen van de scheepshelling
Er werden verder dikke pakketten van beugelflesdoppen gevonden, mogelijk stond hier vroeger een bier- of limonadefabriek. Overal op het terrein waren palen van voormalige schoeiingen te zien, ook de schoeiing van het kleine zijkanaaltje van het Timmerrak, dat op vele oude en nieuwe kaarten is te zien. Deze schoeiing vormde een belangrijk punt voor het cartografisch vastleggen van de vondsten. Het terrein werd door de aannemer in lagen verdiept. Na een aantal lagen lag het terrein op een diepte van 1.25 min NAP, dit was het niveau waarop het zand gestort zou gaan worden.
Toen het terrein eenmaal op diepte was gekomen, werd het archeologisch gezien interessanter. Er verschenen mest- en strolagen en even verderop zware houten funderingen van, naar wat later bleek, een scheepshelling. Het hele terrein van deze scheepshelling was één dikke laag houtsplinters en zaagsel. Tussen de splinters werden vele houten pennen gevonden van verschillend formaat. Met deze pennen werd in die tijd de scheepshuid op de spanten bevestigd.

Bij het voorzichtig ‘opschaven’ van de mestlagen kwam er een patroon van dunne takjes tevoorschijn dat direct een associatie met beschreven vondsten uit andere opgravingen opriep. En inderdaad bleek het een restant van een fuik te zijn. Dit was een unieke vondst, temeer daar dit op het land gevonden werd en niet in het water. Na het uitprepareren (schoonmaken) van de fuik werden er vele foto’s gemaakt, daar we toen niet verwachtten dit object te kunnen behouden.

Zware houten delen

De helling was intussen steeds meer zichtbaar geworden. Deze bleek te bestaan uit zware houten delen, 50 cm breed en 10 cm dik en in minstens vijf lagen op elkaar gespijkerd. In de kieren van het hout zat nog steeds harde teer en ook werd er een teerkwast bij aangetroffen. Buiten deze dragende houten delen lag er nog een zeer zware balk van 50 bij 50 cm doorsnede; dergelijke balken werden op reparatiewerven gebruikt om de schepen langs omhoog te trekken. Op en tussen de houten delen van de helling lag overal stro. Er werd verteld dat voor het buigen van houten delen van de scheepshuid brandend stro werd gebruikt. De plaats van de helling begon 45 meter vanaf de bestrating van de Hogendijk en lag slechts enkele meters ten noorden van het zijkanaaltje. De opzichter van het terrein zag wel in dat de bouwmaatschappij problemen zou krijgen om met de heipalen door deze zware delen van de helling heen te komen en besloot deze constructie te laten verwijderen. Tijdens deze operatie zijn er verschillende dia’s gemaakt waarvan hierbij een afdruk afgebeeld wordt.

Na de lange vorstperiode van deze winter, toen het terrein onder water en ijs stond, waren er zoveel stemmen opgegaan om te proberen de fuik te bewaren, dat er een actie gestart werd om dit te proberen. Er werd een metalen plaat onder de fuik geschoven en het geheel werd verhuisd naar het depot van het Zaans museum in de Tuinstraat te Zaandijk. Er werd een deskundige gevonden van de Universiteit van Amsterdam die de fuik kwam bekijken en ons veel leerde over de constructie en de functie. De vondst bleek een deel van een palingfuik te zijn; deze was gemaakt van wilgentenen die om de 8.5 cm verbonden waren met wilgentenen die in elkaar waren gedraaid. Er is tevens een bezoek aan de universiteit gebracht om enige andere fuiken te bekijken. Deze fuiken waren uit een hele andere tijd, de IJzertijd (600 vóór tot 200 ná Christus). De constructie was ook heel anders, het waren meer tapse manden.
De conservatrice van het Zaans Museum mevr. A. van Diepen heeft de firma Archeoplan in Delft verzocht de fuik te conserveren, zodat deze vondst uit het leven van een 14e eeuwse Zaanse boer vissersman mettertijd in het nieuwe museum te zien zal zijn. De nieuw opgerichte Provinciale Cluster voor Monumentenzorg en Archeologie zal hierin financieel bijspringen.

Het onderzoek op het terrein ging onderhand door. Er werden bij de fuik aardewerkresten uit de 14e eeuw aangetroffen waarmede de fuik gedateerd was. In de buurt werd ook nog aardewerk gevonden uit de 13e eeuw. Dit aardewerktype draagt de naam Paffrath, naar het plaatsje Paffrath in Duitsland, waar het in de buurt werd vervaardigd. Het is typisch het aardewerk uit de ontginningstijd van de Zaanstreek. Het is heel goed mogelijk dat er hier reeds gewoond werd voor er een dijk werd aangelegd. Het niveau waarop dit aardewerk werd gevonden zal in die tijd vele meters hoger hebben gelegen. De vindplaats van de fuik lag dicht bij de scheepshelling, 35 meter vanaf de bestrating van de Hogendijk en 15 meter ten noorden van het zijkanaaltje.

Vrangen

Buiten het vinden van de scheepshelling werden er later ook nog enige scheepsfragmenten aangetroffen. Dit waren zogenaamde vrangen of buikstukken. In één ervan zit, een voor deskundigen onverklaarbaar gat gehakt; men vermoedt dat het sloopdelen zijn die op de helling een tweede functie hebben gekregen. Minstens één van deze scheepsfragmenten zal ook geconserveerd en bewaard worden.

Een andere leuke vondst was een zandstenen slijpsteen, 44 cm in doorsnee en 12 cm dik, het asgat is 10 cm in het vierkant. De buitengewone grootte van het asgat doet ons vermoeden dat de steen een houten as heeft gehad, waardoor deze slijpsteen mogelijk op de helling is gebruikt om het gereedschap te scherpen. Daar de steen excentrisch was geworden door het gebruik, heeft men hem waarschijnlijk in het water van de Voorzaan gegooid. Ook uit de Voorzaan werd een anker opgehaald, maar hiervan verwachten we geen hoge leeftijd. Bij de scheepshelling werden 17e-18e eeuwse aardewerkresten gevonden; gezien deze datering is het dus mogelijk dat Czaar Peter op deze werf is geweest.

Over het hele terrein zijn vele aardewerkvondsten gedaan. Een selectie van deze vondsten, met teksten en foto’s van de helling en de fuik, zijn te zien in het Czaar Peterhuisje op het Krimp.
Andere glas- en aardewerkresten, die in grote hoeveelheden zijn gevonden, liggen in het depot van het Zaans museum in de Tuinstraat 27a te Zaandijk.