Spoorwegen en kolentippen
Ook de spoorwegen vervoerden veel steenkool naar de zeehaven van Goole. De eerste kolenlosplaats was in 1848 aangelegd door de Leeds & York Railway die een houten viaduct bouwde vanwaar een spoorwegwagen leeg gekiept kon worden in een zeeschip. In 1879 werd het houten viaduct vervangen door een bakstenen viaduct dat uitkwam bij een houten kolentip.In 1889 leverde de firma Armstrong een stalen hydraulische kolentip en in 1900 kwam er een derde kolentip. De houten kolentip werd in 1906 vervangen door een nieuwe stalen kolentip, die was gebouwd door Tannett Walker uit Leeds. Deze hydraulische kolentip kon 60 ton heffen. Hij staat er nu nog. Daarnaast waren er hydraulische kranen die spoorwegwagons konden ophijsen en konden leegkiepen in zeeschepen. Er was een 50 tons kraan van Armstrong. Het hydraulische systeem in de haven moest steeds meer worden uitgebreid om de vraag naar hydraulisch vermogen bij te houden.
De kolentip van Goole
De haven van Goole werd steeds verder uitgebreid met nieuwe dokken. In 1881 werden de Victoria sluizen in gebruiken genomen die het systeem van dokken verbond met de Ouse.
In 1892 werd uit Goole al een miljoen ton steenkool uitgevoerd. In 1900 kwam er per spoor 950.000 ton steenkool in Goole. Er werden toen 489 kolenbakken gebruikt en tien duwsleepboten. De productie van de mijnen in Yorkshire was toen 28,5 miljoen ton per jaar. Een vijfde was voor de export. Ook op de Humber waren nu kolenlaadplaatsen.
Goole was in een heftige concurrentiestrijd met Hull. In Hull kwam de North East Railway die een eigen scheepvaartverbinding met Nederland, Duitsland, Denemarken en Frankrijk had, en zo veel kolen verscheepte. Er werd door een andere spoorwegmaatschappij een haven aangelegd bij de vissershaven Grimsby. Maar Hull slaagde er in door de bouw van grotere dokhaven steeds grotere schepen te ontvangen voor het verschepen van kolen. Het voordeel van de spoorwegen was dat ze flexibeler waren in het aanleggen van nieuwe lijnen naar nieuwe mijnschachten. Het vervoer per kolenbak over het kanaal was echter goedkopen dan per spoor.
100 tons stoomkraan in het Alexandradok in Hull. Vergelijkbare kranen stonden in Goole om kolenwagens vanaf spoorrails op te hijsen om ze boven het scheepsruim leeg te kiepen. De kranen in Goole werden hydraulische aangedreven.
Op de rivier de Don was niet zo’n spectaculair kolenvervoer omdat deze gekanaliseerde rivier eigendom was van een spoorwegmaatschappij, die zo haar belangen verdedigde. In 1907 werd er een kanaal aangelegd van het gekanaliseerde gedeelte van de Aire en Calder naar de bovenloop van de Don. Het was aanvankelijk niet zo’n succes.
Kolenbakken op rails
Kolenbak op rails. Overgenomen van Mike Clarke
|
In 1891 vonden de eigenaren van de St.John kolenmijn dat ze slecht bediend werden door de spoorwegmaatschappijen. Zij spraken af dat zij per jaar 25.000 ton steenkool via de gekanaliseerde Aire en Calder zouden verschepen. Daarom werd een nieuwe laadhaven aangelegd bij Stanley Ferry. Daar werden de kolenbakken op spoorwagons uit het water gehaald. Vandaar werden ze over een spoorlijn naar de mijn getrokken. Het systeem was zeer succesvol. Door minder overlaadmomenten was er minder breuk in de steenkool. Er was ook een gewone spoorlijn naar dit laadbassin. Maar in 1895 werd er al bijna 100.000 ton verscheept via de combinatie van kolenbakken op rails en door het kanaal. Het systeem werkte tot 1939.
In 1913 werd 1.500.000 ton steenkool over de gekanaliseerde rivieren verscheept. Er waren toen 1010 kolenbakken en 18 sleepboten. De haven van Goole werd uitgebreid met nieuwe dokken. Er werden nieuwe hydraulische kolenliften aangeschaft. In 1909 was er een drijvende kolenlift gebouwd door Armstrong Whitworth en in gebruik genomen. In 1912 volgende er een die aan de dokkade was verbonden.
De Eerste Wereldoorlog leidde tot een ernstige achteruitgang in de export van steenkool. Pas aan het begin van de jaren twintig was er weer sprake van groei en werden er 100 kolenbakken bijgebouwd. In 1926 was de algemene staking in Engeland die het land voor een half jaar lam legde. In de grote economische crisis van 1932 en 1933 was de steenkoolproductie gehalveerd ten opzichte van de periode voor de grote staking. Voor de tweede wereldoorlog zou het vervoer over de gekanaliseerde rivieren weer toenemen maar nooit meer het niveau van 1913 halen. Belgiƫ was in 1923 de grootste buitenlandse afnemer van steenkool uit Goole. Naar Nederland werd dat naar 189.842 ton verscheept naar Amsterdam, Rotterdam en Harlingen.
De geleidelijke neergang
In 1930 werd de houten kolenlift afgebroken. De andere kolenliften werden verplaatst zodat er treinen van 25 kolenbakken onderdoor geduwd konden worden. In de Tweede Wereldoorlog was steenkool vervoer over zee gevaarlijk. De steenkoolproductie in Yorkshire daalde van 45 naar 35 miljoen ton. Deze daling werd veroorzaakt door het wegvallen van de steenkoolexport. Dat leidde tot een sterke inkrimping van het vervoer met de kolenbakken. Een groot aantal werd gesloopt evenals een aantal sleepboten.
Na de Tweede Wereldoorlog was er een langzaam herstel van het zeevervoer van steenkool. In 1947 werden de havens, de waterwegen en de spoorwegen in Engeland genationaliseerd. Er veranderde aanvankelijk weinig. De steenkoolexport trok geleidelijk aan. In 1953 werd 2.617.329 ton steenkool uit Goole verscheept. Daarvan was 837.047 ton met kolenbakken gekomen. Er was een toenemende verschuiving van steenkool naar olie als brandstof. Maar in 1960 werd nog een grote nieuwe mijn vlakbij de gekanaliseerde waterweg geopend. Jaarlijks werd zo’n half miljoen ton steenkool met kolenbakken vervoerd. In de jaren zeventig ging het steenkooltransport dalen. In 1971 werd aardgas geïntroduceerd. In 1972 was er een grote staking in de steenkoolmijnen. Lage olieprijzen leidden tot de ombouw van elektrische centrales op oliestook.
In de jaren 50 werden nog 250 nieuwe gelaste kolenbakken gebouwd. De stoomsleepboten werden omgebouwd op dieselvoortstuwing. In 1965 werd kolenlift No.2 buiten dienst gesteld en in 1968 werd de drijvende kolenlift buiten dienst gesteld en ontmanteld.
In 1969 werd nog zo’n half miljoen ton steenkool verscheept in kolenbakken. Het meeste werd overgeslagen in kruiplijn coasters voor de gasfabrieken aan de Theems. Maar de komst van aardgas leidde tot de sluiting van deze gasfabrieken. In 1978 werd de Tannett kolentip buiten gebruik gesteld omdat het transport van steenkool per trein sterk was afgenomen.
In 1977 werden de laatste nieuwe kolenbakken gebouwd.
De grote mijnstaking van 1985 was de nekslag. In 1986 werd het einde van het steenkoolvervoer met de steenkoolbakken aangekondigd. Er was in de loop van de jaren 55 miljoen ton steenkool door deze kolenbakken vervoerd.
De erfenis
In Goole is nog de hydraulische kolenlift No. 5 met enige kolenbakken. De hydraulische accumulatortoren staat er nog maar het hydraulische systeem werkt niet meer. Ook de laatste elektrische kolentip staat er nog. In Duitsland heeft men in 1884 overwogen een vergelijkbaar systeem met kolenbakken in te voeren op het Dortmund-Ems kanaal. In 1943 ging daar een vorm van duwtransport van start tussen het Ruhrgebied. Dat was de Wintrans 50, de kanaal slang. De LASH bakken die van de Mississippi delta naar de Rijn delta worden vervoerd zijn een variatie op de Engelse kolenbakken. Een enkele keer komen deze LASH bakken ook op de Zaan, bijv. bij Lassie. Op kleine schaal is het systeem als het ware nagevolgd door de papierfabriek van Gelder Zonen die kolenbakken had laten bouwen om steenkool vanaf grotere schepen, zoals Kempenaars en Rijnaken , over te laden. Dat gebeurde in het Zaandijker Wijd waarna de kolenbakken door de Bartelssluis naar het kolenpark bij de elektrische centrale gingen.
Een kolenbak in de Westerveersloot bij het kolenpark van Van Gelder Zonen in Wormer
|