Hoewel de hoofdlijn in de ontwikkeling van de stoomgemalen in het westen van Nederland ligt, zijn er juist op het oude land rond het zuiden en oosten van de voormalige Zuiderzee een aantal stoomgemalen bewaard die van groot cultuurhistorisch belang zijn.
|
Kaart uit 1750 van de Mastenbroekerpolder.
Bron: Wikipedia
|
|
Stoomgemaal Mastenbroek
|
|
d'Olde Mesiene
Foto: Website d'Olde Mesiene
|
Overijssel heeft slechts enkele kleine droogmakerijen gehad. Wel zijn veengebieden ontgonnen door middel van ontwateringkanalen. In 1456 werd de eerste poldermolen opgericht in Lierderbroek. Het ‘Mastenbroek’ was een veenmoeras tussen de IJssel en het Zwartewater. Het was oorspronkelijk een gemeenschappelijk weidegebied. Overstromingen geschiedden aanvankelijk uit het zoete Almere. Vanaf de Twaalfde eeuw nam ook de toevoer van water via de IJssel toe. Dit leidde tot het afzetten van klei en zand. Aan de rand ontstonden in de dertiende en veertiende eeuw steden als Genemuiden, Wilsum, Grafhorst en IJsselmuiden. In 1364 werden de woeste gronden verdeeld onder belanghebbende steden en geestelijke en wereldlijke grondeigenaren. Na de verdeling kwam het ontginningsproces opgang. Tussen 1380 en 1390 werd een dijk tegen de wateroverlast van de zee aangelegd. Mogelijk is er reeds in 1490 een poldermolen geplaatst.
(Note: van der Schrier D.M. ‘Mastenbroek en de strijd tegen het water’ in F. Pereboom, J. Kummer, H. Stalknecht ‘Omarmd door IJssel en Zwartewater’ (Kampen, 1995 ) 195-222.)
In 1597 werden ten behoeve van het gebied Mastenbroek in de IJsseldelta vier stenen poldermolens opgericht. In het midden van de Zeventiende eeuw werd deze windbemaling weer opgeheven. Men deed het weer met natuurlijke ontwatering via uitwateringssluizen. In de jaren 1817-1818 werden drie binnenkruier watermolens gebouwd. In 1856 kregen de molens hulp van een stoomgemaal.
(Note: Zeiler F.D, G.J.Perfors, ‘De Wind- en watermolens in Overijssel’ (Zwolle , 1995) 79-81.)
De reden van de sloop van de watermolens in 1650 is niet helemaal duidelijk want in 1713 maakte men alweer plannen om poldermolens te bouwen. Regelmatig volgen er plannen om de waterstand in de polder te verbeteren met behulp van windmolens. Toen er uiteindelijk in 1818 drie molens werden gebouwd bleek dit de problemen onvoldoende op te lossen. (Note: Van der Schrier 200-202.) In 1853 werd een commissie ingesteld die voorstellen voor een verbetering van de waterbeheersing in de polders moest doen. Men vroeg advies aan B.P.G. van Diggelen, ingenieur van Rijkswaterstaat in Overijssel. Hij schakelde zijn Zuid-Hollandse collega J.A.Beijerinck in. Zij adviseerden een schepradgemaal van 75 pk te bouwen. De poldermeester Gerrit Kragt stelde voor om de bestaande windmolens te handhaven en om een gemaal van 50 pk te bouwen omdat deze oplossing goedkoper zou zijn. Mede omdat men nogal huiverig tegen het nieuwerwetse stoomtuig stond, koos het dijkbestuur voor de gemengde bemaling. Er werd aan vier Nederlandse fabrikanten gevraagd een offerte uit te brengen. Twee reageerden niet zodat ook Cockerill uit Luik werd gevraagd een offerte uit te brengen. Directeur P.H. van Heuckelom van ‘De Atlas’ te Amsterdam kreeg de opdracht voor fl 36.000,-. Als toezichthouder op de werkzaamheden bij ‘de Atlas’ werd de zoon van Beijerick aangesteld, die machinist was op het gemaal De Lijnden van de Haarlemmermeer.
(Note: van der Heide G., F.Pereboom ‘De komst van het oude en nieuwe stoomgemaal in 1856 en 1878’ in F.Pereboom, J.Kummer, H.Stalknecht ‘Omarmd door IJssel en Zwartewater’ ( Kampen, 1995 ) 260-264.)
Maatschappij ‘de Atlas’, fabriek van stoom- en andere werktuigen te Amsterdam, was het bedrijf dat twee van de grote nieuwe gemalen had gebouwd voor de uitwatering van Rijnland na het droogleggen van de Haarlemmermeer. De stoommachine in het gemaal Mastenbroek heeft een horizontale cilinder met een doorsnede van 740 mm en een zuigerslaglengte van 2240 mm. Het is een dubbelwerkende machine die met stoomdruk van 4 atmosfeer werkt. Er kan momenteel een vermogen van 93 pk worden ontwikkeld. Er worden twee schepraderen aangedreven van 6 meter doorsnede en een breedte van 3,90 meter. De wateropvoercapaciteit is 390 m3 bij een opvoerhoogte van 60 cm. Het iets grotere gemaal te Gouda dreef zes schepraderen aan. Op 11 oktober 1856 werd het gemaal in tegenwoordigheid van de commissaris der Koningin in gebruik gesteld. Het was het twaalfde Nederlandse stoomgemaal en het eerste in Overijssel.
Aanvankelijk werkte het gemaal in combinatie met de windmolens die in 1861 werden gesloopt. Het bleek op den duur dat de capaciteit van het gemaal behoorlijk te kort schoot. Men schakelde in 1872 Ir Backer uit Rotterdam en later Prof. Henkes uit Delft in. In 1873 werden in het gemaal Mastenbroek nieuwe Cornwall ketels geplaatst. Er werd uiteindelijk gekozen voor de bouw van een tweede stoomgemaal bij Lutterzijl. De opdracht voor deze machine werd gegeven aan de Nederlandse Stoomboot Maatschappij (Mij Feijenoord ) te Rotterdam. De machine werd voorzien van pompraderen. Een nieuwigheid in die tijd. (Note: Van der Heide G., F.Pereboom 274-283.)
Het pomprad was een uitvinding van J.B.H. van Roijen. Het gemaal werd in 1956 vervangen door het elektrische vijzelgemaal Lutterzijl dat op de fundamenten van het stoomgemaal werd gebouwd. In 1961 werd naast het stoomgemaal Mastenbroek het electrische vijzelgemaal Venerite in gebruik genomen. Een jaar later werd het elektrische vijzelgemaal Cellemuiden in gebruik genomen. De bouw van het gemaal Venerite markeert de herintrede van de vijzel in grotere gemalen.
Het gebied de Koekoek, de zuidwest hoek van de polder Mastenbroek, was in de Achttiende eeuw verveend. Het aanliggende Zwijnsleger werd aan het einde van de Negentiende eeuw verveend. In 1907 werd het stoomgemaal Rambonnet in gebruik genomen om de Koekoek droog te malen. Dit gemaal had twee stoommachines met centrifugaal pompen. In 1930 werd een van de stoommachines vervangen door een zuiggasmotor. In 1935 ging men over op elektromotoren. Vanwege hoge energiekosten ging men in 1954 over op dieselmotoren. In 1968 werd een aardgasmotor ingeschakeld. Het oorspronkelijke gebouw is als timmerbedrijfje in gebruik langs de Kamperzeedijk.
Vanwege ruilverkaveling werden in 1978 de gemalen Lutterzijl en Rambonnet vervangen door het gemaal Nieuw Lutterzijl. In dat gemaal staan vier elektrische vijzelpompen van 150 pk en een dieselschroefpomp van 190 pk. (Note: van der Schrier 202-203.)
In Overijssel zijn geen poldermolens meer. Alleen in het natuurgebieden ‘De Wieden’ en ‘De Weerribben’ vindt men nog een spinnekop en enige tjaskers. (Note: Zeiler, Perfors 121-136.) Het Stoomgemaal Mastenbroek werd in 1961 buiten gebruik gesteld en het is vanaf 1982 gerestaureerd. Het stoomgemaal is op de lijst van beschermde monumenten geplaatst.
(Note: De gegevens komen uit twee brochures: D. Van Pijkeren ‘Stoomgemaal Mastenbroek’ (Genemuiden, 1987), ‘de Olde Mesiene’ (z.p., z.j.) en kort artikel uit ‘regionale geschiedenis’ ‘Restauratie van het Stoomgemaal Mastenbroek’ (z.p. z.j.) 38-42.
De overwegingen die leidden tot juist de aanschaf van deze machine kennen wij niet. Opvallend is ook dat de zuigerstand door de achtermuur van de machinekamer steekt. Dit zou er op kunnen wijzen dat de machine mogelijk eerst een andere bestemming heeft gehad.)
|