De loodmijnen van Priorat
In het kleinschalige Museu de les Mines de Bellmunt del Priorat wordt op onthutsende wijze duidelijk met welke primitieve middelen mijnwerkers tot ver in de 20ste eeuw, onder erbarmelijke omstandigheden, hun werk moesten verrichten. Het museum werd geopend op 5 december 2002 op initiatief van de gemeenteraad van Bellmunt del Priorat in een poging de werkgelegenheid in het gebied te stimuleren. Men hoopt door educatieve projecten meer scholieren, studenten en toeristen naar dit gebied te lokken.
Eigenlijk wilden de bewoners van de streek zo snel mogelijk af van hun industriële verleden. Het werken in de mijnen was niet zonder gevaar, bovendien ontstonden bij het smelten van het erts in de primitieve ovens levensgevaarlijke situaties. Er kwamen daarbij gassen vrij die gemakkelijk tot loodvergiftig konden leiden. Deze vergiftiging resulteerde in een sterk verkorte levensverwachting. Bovendien werd het levenseinde meestal ingeluid met ernstige ziekteverschijnselen zoals verlammingen en krankzinnigheid. Iedereen wist hoe gevaarlijk het was om in die mijnen te werken, toch heeft het lang geduurd voordat besloten werd deze sterk verouderde mijnen te sluiten. De groei van de mijnen is goed af te lezen aan de bevolkingsgroei van Bellmunt del Priorat. Tussen 1920 en 1960 groeide de bevolking van dit kleine stadje opzienbarend. Daarna neemt de bevolking weer snel af. Toch moest de mijnbouw het niet uitsluitend van ‘arbeidsmigranten’ hebben. Veel boeren uit de omgeving van de mijnen verdiende in het laagseizoen wat Peseta's bij door in de mijnen of de smelterijen te werken. |
|
In de gehele regio liggen nog 20 mijnen. Het gebied met de grootste vindplaatsen van delfstoffen ligt echter ten westen van het dorpje Bellmunt del Priorat. Het wordt aan de noord- en westkant begrensd door de Riu Siurama. In het zuiden wordt het gebied afgesloten door een diep ravijn: Barranc de les Calderetes. Bellmunt del Priorat ligt ongeveer 5 km ten noord-westen van de hoofdstad van de streek; Falset. Het mijnmuseum is gevestigd in de weer opnieuw opgebouwde opstallen van de mina Eugènia.
Men heeft berekent dat er in dit betrekkelijk kleine mijnbouw gebied ruim 50 km aan mijngangen gehakt is door de bergen. De diepste schachten gaan ruim 600 meter diep. In 1925 werkten er 13 verschillende bedrijven in dit gebied. Vaak waren dit zeer kleine ondernemingen met slechts enkele arbeiders. Het grootste mijnbedrijf was Minas del Priorato S.A. met 25 concessies met een totale oppervlakte van 710 ha.
Bron: Generalitat de Catalunya - Departament de Medi Ambient i Habitatge
Direcció General del Medi Natural
|
Links de opstallen van de mina Eugènia in 2000, dus ruim voor de restauratie. Rechts de fraai gerestaureerde panden in 2012.
Op het buitenterrein staan een aantal artefacten uit het mijn verleden. Ook de imposante lier voor de lift in de mijnschacht is weer teruggeplaatst. Mina Eugènia was verreweg de grootste mijn in het gebied. Op het terrein waren werkplaatsen gevestigd. Er was een smelterij/gieterij en het laboratorium en de administratie van de bedrijf waren er ondergebracht. Net buiten de mijn waren de woonhuizen voor de directie en de ingenieurs en er was een wooncomplex voor de mijnwerkers gebouwd. |
Een driedimensionale opengewerkte representatie van het hierboven beschreven mijngebied. Mina Règia Antigua telde 4 verdiepingen en bereikte een diepte van 160 meter. Mina Règia had 12 verdiepingen. Mina Eugènia had vijftien verdiepingen. De negende verdieping van deze mijn stond, ondergronds, in verbinding met de achtste verdieping van de mina Règia. De mijnwerkers kolonie is ook op deze tekening weergegeven. De eerste sporen van mijnbouw in dit gebied dateren van het begin van onze jaartelling. De Romeinen bouwde smalle schachten met een maximale diepte van 50 tot 60 meter. Uit de wijze van constructie van die eerste mijnen, waar de mijngangen werden ondersteund met eikenhouten stutten, kan men de eerste exploitatie vrij nauwkeurig dateren. Het ontbrak in die tijd ook een middelen om het harde gesteente, waarin de ertslagen waren opgesloten, op te breken. Alleen door het warm stoken van de wanden en ze daarna snel af te koelen kon men ze langzaam openbreken. Het grootste probleem was echter het binnenstromende water. Men beschikte niet over pompen om het water over grote hoogten op te pompen. Nadat de Romeinen de bovenste ertslagen hadden geëxploiteerd werd het gebied vele eeuwen met rust gelaten. Er werd sporadisch nog aan delfstofwinning gedaan. Het gevonden lood werd o.a. gebruikt voor het maken van loodglazuur voor aardewerk. Het gebied werd pas weer interessant toen men de beschikking kreeg over krachtige stoompompen. Vanaf 1868 werden de eerste concessies uitgegeven. De geschiedenis van de mina Eugènia begint met een concessie in 1873. De eerste eigenaar groef een schacht van 20 meter diepte. Aan het einde van 19de eeuw werd de concessie overgenomen door een Belgische ingenieur. Die groef een schacht van 200 à 250 meter diepte. In begin van de 20ste eeuw werd de exploitatie overgenomen door de Engelse Societat Folch i Albiñana. In 1916 werd de naam gewijzigd in Mina del Priorato S.A.. Vanaf die tijd is er tot de jaren zeventig van de vorige eeuw betrekkelijk weinig veranderd in de structuur van de onderneming. Wel werden er een aantal moderniseringen aan de technische installaties doorgevoerd. In 1921 werd de stad Reus, 30 km ten oosten van het mijncomplex, aangesloten op het elektriciteitsnet. Geleidelijk werd het gebied rondom de stad ook aangesloten en werden o.a. de stoommachines in de mina Eugènia ook vervangen door elektromotoren. De liften en pompen in de mijn kregen daardoor een meer betrouwbare en efficiënte aandrijving. Een aantal jaren later werden er compressoren geïnstalleerd voor de persluchthamers waardoor de productiviteit van de mijnwerkers aanmerkelijk toenam. Ook het gebruik van dynamiet betekende een grote verbetering van de efficiëntie van de mijnbouwers. Met behulp van de persluchthamers werden er gaten geboord in de rotswanden. Deze gaten werden gevuld met staven dynamiet die tot ontploffing werden gebracht. Hierdoor konden mijnschachten en gangen sneller worden uitgebreid en bereikten men eerder de ertslagen waarna men op zoek was. De mijn zelf
Bron: Museu de la Ciència i de la Tècnica de Catalunya
|
In de ondergrondse gangen van de eerste verdiepingen van de mina Eugènia is in verschillende tableaux vivants het harde en gevaarlijke leven van de mijnwerkers uitgebeeld. De bezoekers van dit mijncomplex hebben helmen op. De mijnwerkers droegen boerenpetten. Links zijn ‘onderzoekers’ bezig met het hakken van een nieuwe mijngang op zoek naar winbare ertslagen. De ene arbeider houdt een ijzeren staaf vast terwijl de ander er met een zware hamer op slaat. Later wordt het ontstane gat gevuld met buskruit en wordt de zaak tot ontploffing gebracht. In het midden duwt een mijnwerker een wagon met rotsblokken of erts door de mijngang. Hij loopt op houten klompen. Rechts staat de liftmeester die de elektrische lift bedient. Alle mijnwerkers sjokken door een laagje water dat overal in de mijn aanwezig is. De bezoekers lopen langs elektrisch verlichte mijngangen. De mijnwerkers moesten het vaak doen met hier en daar een toorts en mijnlampen die ze zelf moesten meenemen.
|
De lift
De lift in mina Eugènia had twee verdiepingen, in principe werd de onderste liftkooi gebruik voor het op- en neerhalen van de wagons en werd de bovenste kooi gebruikt voor het transporteren van de mijnwerkers. Er konden 6 mensen worden vervoerd per kooi, dus in geval van nood konden er maximaal 12 mijnwerkers per keer naar boven worden gehaald. Overigens bestond de beveiliging van zo'n kooi slechts uit een ijzeren balk aan de zijkant en twee eenvoudige kettingen aan de voor- en achterzijde van de kooi. Als tegengewicht was er een tweede liftkooi aangebracht die in tegenovergestelde richting bewoog. De liftschacht werd ook gebruikt voor de kabels van de elektriciteit (1), de leidingen van de luchtcompressor voor de luchthamers (2) en de pijpen voor de pompinstallatie (3). De wagons werden door mankracht de lift in geduwd (4).
Bron: Quaderns de Didàctica i Difusió ~ 15 |
Het bovengrondse complex
Voor educatieve doeleinden is een van de smeltovens nagebouwd in de oorspronkelijke smelterij-gieterij op het mijncomplex. Helaas zijn niet alle gebouwen bewaard gebleven. De machinehal met de stoommachine voor de liftinstallatie was bij de komst van de elektriciteit al overbodig geworden. |
Op het bovengrondse gedeelte van de mijn werd het gewonnen looderts verder verwerkt. Er waren installaties voor het sorteren van het erts naar grootte en het voor verwijderen van verontreinigen (ertswasserij). Door het gebruik van dynamiet bij de winning werd het erts verontreinigd met grond en rotsblokken, om schade aan de ovens tegen te gaan moest het erts dus voorbehandeld worden in de wasserij. Daarna werd het erts naar de ovens in de smelterij getransporteerd. Daar werd het vloeibare lood uiteindelijk in broodjes van 50 kg. gegoten. Al het erts van de overige mijnen van deze firma in dit gebied werd op dit complex verwerkt.
De smelters werkten in altijd met z'n tweeën bij een oven, een meester-smelter en een assistent. Per werkdag kregen de smelters een bepaalde hoeveelheid erts en een hoeveelheid cokes. Bovendien moesten ze het erts van de verschillende mijnen mengen (niet iedere mijn leverde het erts van de optimale samenstelling) en de kwaliteit van het vloeibare lood goed bewaken. Het erts werd vermengd met de cokes en verhit door het verbanden van hout. Het smeltpunt van lood is relatief laag en ligt bij 328 °C. Door meer of minder zuurstof aan de oven toe te laten werden de schadelijke stoffen in het erts gebonden aan de cokes en de zuurstof. De controle over de tempratuur kon worden geregeld door meer of minder koelwater door de wanden van de oven te laten stromen. Bron: Quaderns de Didàctica i Difusió ~ 15 |
In de ‘smelterij ervaring’ wordt door een in de ruimte geprojecteerde begeleider het smelt- en gietproces uitgelegd. Zijn verhaal wordt ondersteund door filmopnamen van smelters bij hun oven. Deze opzet is een mooie aanvulling op de presentaties in het museum. Tussen 1880 en 1920 verdubbelde het aantal inwoners van het kleine mijnstadje Bellmunt del Priorat. De meeste arbeiders werden geworven in de mijnstadjes in Andalusië, deze mensen waren het werken ondergronds gewend. Lokaal geworven arbeiders bleken alleen bereid het bovengrondse werk aan te nemen. De mijneigenaar werd gedwongen deze arbeidsmigranten een passende woonruimte te garanderen. Daarvoor bouwde de mijnmaatschappij een ‘Casa de la Mina’ waarin, naast de directie en de ingenieurs, een aantal mijnwerkers konden worden ondergebracht. Uiteindelijk bleek er een zeer gemêleerd gezelschap te verhuizen naar het in opkomst zijnde mijnstadje; ongehuwde avonturiers, gezinnen met kinderen en jonge echtparen die hier hun geluk kwamen beproeven. Voor zover bekend hebben deze grote verschillen nooit echt tot spanningen geleid tussen de oorspronkelijke bevolking van de streek en de nieuwkomers. De komst van de mijnbouwmaatschappij betekende ook dat de lokale economie werd gestimuleerd, er kwamen betere winkels en het gebied werd aangesloten op het elektriciteitsnet. De gehele bevolking in de omgeving van het stadje profiteerde daarvan. De mijn sloot definitief in 1972. Sindsdien is de bevolking van het stadje teruggelopen tot minder dan een kwart van wat het was tijdens de bloei van het bedrijf omstreeks 1920.
De mijnwerkers kolonie in Bellmunt del Priorat omstreeks 1920. Samengesteld door: Cees Kingma in december 2012 Beeldmateriaal:
Bron: Museu de la Ciència i de la Tècnica de Catalunya |