De werkplaats van de wereld

schotland
De Finnieston kraan staat sinds 1932 op de Strobcross Quay. De kraan heeft nu vooral waarde als herkenningspunt voor de inwoners van Glasgow en de toeristen.

De plaatsen langs de Clyde vormden in de 19de eeuw ‘de werkplaats van de wereld’. Deze naam kreeg dit gebied vanwege het grote aantal scheepswerven, machinefabrieken, ijzergieterijen, locomotievenfabrieken etc.
In de 18de eeuw was Glasgow een havenstad die vooral leefde van de import en export van Amerikaanse tabak.

Vanaf de eerste helft van 18de eeuw was men bezig de vaarweg over de Clyde naar Glasgow te verbeteren. Zelfs de bekende stoommachinebouwer James Watt, afkomstig van Greenock aan de Clyde, heeft met opnemingen van de Clyde bijgedragen aan een betere toegang tot Glasgow. Vele bekende Britse waterbouwkundige ingenieurs zouden in de loop van de tijd bij de verbetering van de Clyde worden betroken: John Smeaton, John Rennie, Thomas Telford.

In 1824 werd de eerste stoombaggermolen in gebruik genomen. In 1850 waren er reeds vijf stoombaggermolens werkzaam bij het uitbaggeren van de Clyde. Overigens was er in 1810 al een stoombaggermolen actief in Dundee.

In augustus 1812 was de proefvaart van de stoomboot Comet van Henry Bell. De reistijd van Glasgow naar Port Glasgow, een voorhaven aan de mond van de Clyde was met vele uren bekort. Het succes van de Comet leidde tot de bouw van een aantal nieuwe stoomboten die ook nieuwe routes openden; bijvoorbeeld in 1815 van Glasgow naar Noord-Ierland.

De snelle groei van het aantal stoomboten leidde tot een groei van het aantal mechanische werkplaatsen rond Glasgow. Een van de bekendste werkplaatsen was van David Napier in Cramlachie waar hij in 1816 zijn eerste scheepsstoommachine bouwde. Toen hij in 1815 in Lancefield een nieuwe werkplaats bouwde, nam zijn neef Robert Napier de oude werkplaats over. Die bouwde in 1823 zijn eerste stoommachine voor de raderboot Leven. In 1841 stichtte hij een scheepswerf te Govan waar hij de bouw van ijzeren schepen begon.

Er stond geleidelijk langs de Clyde een netwerk van werven en machinefabrieken die zich toelegden op de bouw van ijzeren stoomschepen. Scheepsbouwers als David Todd, John McGregor en William Denny hadden hun kennis opgedaan tijdens hun werk voor de neven Napier. Vanaf 1830 tot 1870 lag het centrum van innovatie in de ijzerindustrie in Lanarkshire in Schotland. Neilson's hot blast en de ontwikkeling van mild steel waren van groot belang voor de ontwikkeling van de scheepsbouw. Naast leverancier van schepen en stoommachines werd Glasgow een centrum voor de bouw van stoomlocomotieven. De Singer naaimachinefabriek vestigde zich er. Veel producten van de Schotse ijzergieterijen vonden hun weg naar alle hoeken van het Britse rijk. De bekende gietijzeren kookpotten in Afrika kwamen ook uit Glasgow.

De grootste werven ter wereld

schotland
De Glenlee is een van de vijf overgebleven Tallships die aan de Clyde zijn gebouwd. Vanaf 1994 ligt het schip aan Yorkhill Quay naast het Tall ship museum. Het schip is gerestaureerd met geld van de Lottery Fund en de EEG.

In 1853 kregen John Elder en Charles Randolph een patent voor een compound scheepsstoommachine waarbij de hoge druk stoom in stappen in twee cilinders expandeerde. Beiden hadden voor Robert Napier gewerkt. In 1874 ontwikkelde hun voormalige medewerker Dr A.C.Kirk de triple expansie stoommachine.

De toenemende vrijhandel, de Amerikaanse burgeroorlog, de opening van het Suezkanaal en het uitdijende Britse Imperium leidden tot een spectaculaire vraag naar schepen. In 1870 was 40% van de wereldhandelsvloot onder Britse vlag. Het aantal werven langs de Clyde steeg snel. In 1847 werd de werf van de gebroeders Thompson gesticht, in 1851 Scott & Sons (Bowling), in 1865 Wm Denny & Bros, in 1869 de Fairfield werf van John Elder. In totaal zouden er 38 scheepswerven langs de Clyde verrijzen.

De staalfabrikant John Brown uit Sheffield nam in 1899 de werf van Thompson over. Dit paste in de internationale trend waarbij de leveranciers pantserstaal scheepswerven overnamen om er slagschepen te bouwen. Andere voorbeelden zijn de Krupp Germania werf in Kiel en de werf van Bethlehem Steel in de U.S.A.

De werf van John Brown zou uitgroeien tot een van de bekendste ter wereld. Talloze beroemde schepen kwamen van deze werf: de Cunarders ‘Lusitania’ en ‘Aquitania’, de slagschepen ‘Barham’ en ‘Repulse’, de slagkruiser ‘Hood’, de passagiersschepen ‘Empress of Britain’, ‘Queen Mary’ en ‘Queen Elisabeth’, het laatste Engelse slagschip, de ‘Vanguard’, het Koninklijk jacht ‘Britannia’ en de ‘Queen Elisabeth 2’.

De Engelse scheepsbouw industrie kon na de tweede wereldoorlog niet concurreren met de scheepsbouwindustrie op het Europese vasteland en het Verre Oosten. De werven van de Clyde bouwden vooral oorlogsschepen en passagiersschepen en ze moesten het hebben van het ‘meerwerk’. Met de vele kilometers laswerk tijdens de bouw van supertankers was door Engelse werven, door de vele arbeidsonlusten en de verouderde werforganisatie en inrichting, geen geld te verdienen. In 1966 werd in het Geddes report geadviseerd tot herstructurering van de scheepsbouw. Dat leidde in 1968 tot de vorming van Upper Clyde Shipbuilders Ltd. waarin een groot aantal werven opging. Ook de werf van John Brown werd hier in opgenomen. De parallel met de later gevormde Nederlandse Rijn-Schelde Verolme groep is opvallend. In 1969 was de nieuwe combinatie al in financiële problemen. In 1972 werd het laatste schip te water gelaten. Onder nieuwe eigenaars zouden op de werf offshore platforms en later modules worden gebouwd.

Er is nog beperkte scheepsbouwactiviteit aan de oevers van de Clyde. Yarrow shipbuilders bouwt nog oorlogsschepen. Op de voormalige Fairfield werf, is nog een grote hamerkopkraan te zien. Het bedrijf is nu een onderdeel van BAE.

Maritiem en industrieel erfgoed

Veel oude industrie gebouwen zijn hergebruikt. Bijvoorbeeld in New Lanark. Maar ook Jute fabrieken in Dundee en de Stanley textielfabrieken in Angus.

  schotland schotland  
  Stanley mills. Een katoenspinnerij die nu is hergebruikt als appartementengebouw.
De vroege textielfabrieken lagen aan beken en rivieren vanwege de waterkracht die de machines aandreef. Ze zijn nu erg populair om er appartementen in de vestigen. Er mag toch nooit in zo'n gebied gebouwd worden
 

In Schotland is veel maritiem en industrieel erfgoed in musea te zien. Het Summerlee museum in Coatbridge ligt op de plaats van een van de oudste Schotse hoogovens. Het bedrijf opende in 1836 en er werd gebruik gemaakt van het hot air proces. In 1926 moest het bedrijf sluiten. Het Summerlee museum van het industriële leven stamt uit 1987 en is net heropend na een grote verbouwing als het Summerlee heritage park. Er zijn locomotieven, een elektrische tram, huizen van mijnwerkers en kleine industriegebouwtjes. Er zijn verschilende spoorwegen waar nog stoomtrienen lijnen. De mooiste is de West Highland Railay dat over het beroemde Glenfinnan viadukt rijft. Tegenwoordig is deze trein vooral bekend als de Zwijnstein express uit de Harry Potter film. De trein vertrek in Fort William waar ook het Caledonian Canal begint dat dwars door Schotland loopt. Een andere stoomlijn is de Bo'ness and Kinneil railway die halverwege Edinburgh en Glasgow ligt. In Prestongrange is een mooi mijnmuseum met een atmosferische stoommachine.

  schotland  
  De Bo'ness and Kinneil spoorweg.  
  schotland schotland  
  Een kolentrein bij de Schotse mijnbouwmuseum in Prestongrange in de buurt van Edinburg. Zoals spoorwegmuseum was er in Bo'ness ook een ‘junk yard’, daar staat het materiaal dat gerestaureerd kan worden of dat reserve onderdelen kan leveren.  

Het sluiten van de vele werven en machinefabrieken leidde tot een aanzienlijke verpaupering van Glasgow. De stad heeft zich geleidelijk hersteld. In het museum of Transport is in de Clyde Room een buitengewoon fraaie en grote collectie scheepsmodellen. Opvallend is dat er weinig Nederlandse schepen aan de Clyde zijn gebouwd. In de Clyde Room staan modellen van twee passagiersschepen van de Koninklijke Hollandsche Lloyd en het droogdok voor Soerabaja. Naast het museum of transport is er het scheepsbouwmuseum ‘Clyde built’, de windjammer Glenlee en de hamerkopkraan op de Finnieston kade.

De Finnieston kraan werd gebruikt om zware lading aan boord van schepen te hijsen. Dat waren vooral stoomlocomotieven waarvan grote hoeveelheden naar alle uithoeken van het Britse Rijk werden verscheept. Ook werden ketels en stoommachines met deze kraan in nieuwbouwschepen gezet. De kraan heeft een hoogte van 59 meter. De kraanarm is 46 meter. De kraan is tussen 1926 en 1931 gebouwd door Cowan, Sheldon & Co.

Het dokgebied rond de kraan is gedempt en er staat nu het ‘Armadillo’, het hypermoderne Schotse tentoonstellingsgebouw. De Glenlee is in 1896 in Port Glasgow gebouwd. Nadat de commerciële loopbaan het schip ten einde was, werd in 1922 in gebruik genomen als opleidingsschip door de Spaanse marine. Vanaf 1960 lag het schip opgelegd te El Ferrol. In 1992 werd het gekocht door de Clyde Navigation Trust. Het lijkt erop dat Glasgow met deze maritieme monumenten een vorm heeft gevonden om afscheid te nemen van een traumatisch recent verleden.

  schotland  
 

Scottish Exhibition & Conference Centre, Scotland, UK

 
Text: Jur Kingma - oktober 2009
Beeldmateriaal: Archief Jur Kingma
Valid HTML 4.01 Transitional