Wat wij tegenwoordig de Zaan noemen is het water dat gelegen is tussen Zaandam en Knollendam. Of, om het wat nauwkeuriger te omschrijven, het water dat ligt tussen het Hém-eiland in de Voorzaan te Zaandam en de Tapsloot bij Knollendam. Langs dit water zijn in loop der tijd, vanuit diverse deels bewoonde plekken, de gemeenten Zaandam, Koog aan de Zaan, Zaandijk, Wormerveer en Knollendam ontstaan. Tesamen met Oostzaan, Westzaan, Wormer, Krommenie en Assendelft vormen zij de Zaanstreek. Sinds 1974 zijn deze gemeenten samengevoegd tot Zaanstad echter met uitzondering van Oostzaan, Wormer en Oost-Knollendam die onafhankelijk wilden blijven.
De oorsprong van de Zaan ligt al zover achter ons dat we niet met zekerheid kunnen zeggen hoe zij is ontstaan. Er bestaat een theorie die er van uitgaat dat de Zaan vroeger een zij-arm was van de Rijn. De Rijn, die bij Katwijk in de Noordzee uitmondde, zou bij Leiden een aftakking hebben gehad naar het Noorden. Deze aftakking zou de vroegere Zaan zijn geweest, die bij Petten in de zee uitkwam. Deze theorie steunt echter op weinig bewijsmateriaal. Een andere veronderstelling gaat ervan uit dat de Zaan vroeger een zeearm was. Een geul die bij Petten in verbinding stond met de Noordzee en aan de andere kant met het IJ. Deze geul deed dienst als afwateringskanaal voor het toen aanwezige land dat bestond uit hoog- en laagveen met plekken opgewaaid zand. Langzamerhand zou deze geul bij Petten dichtgeslibd zijn met klei en ander afzettingsmateriaal en vanaf die tijd was alleen de verbinding met het IJ nog open. Via het IJ stond de afwateringsgeul nog steeds in contact met open zee, de Zuiderzee, en was er dus eb en vloed in dit gebied. In deze zeearm stroomde brak water, een mengeling van overtollig zoet water uit het landgebied en zeewater uit de Zuiderzee.
Noord-Holland was toen kleiner dan het nu is en bestond voor een gedeelte uit binnenmeren, zoals het Alkmaardermeer, Starnmeer, Schermeer of Schermer, Grote- en Engewormer, Beemster en Purmer. Deze meren stonden via de voorloper van de Zaan in verbinding met de Zuiderzee.
Ook de herkomst van de naam 'Zaan' staat niet vast. Sommige onderzoekers menen dat de naam Saghem, die in een oude kroniek uit het jaar 960 genoemd wordt, het latere Saenden heeft opgeleverd. Waarschijnlijker is dat Zaan verband houdt met Sadne, een dorp dat genoemd wordt door abt Franco van de abdij van Egmond in een betaallijst uit het jaar 1155. In datzelfde jaar wordt 'Saden', of Sanden, Saenden, Zaenden, door de Westfriezen platgebrand. Verder wordt de 'Zaende' genoemd door graaf Floris V die in 1290 een deel van het visrecht schonk aan Gerard van Velzen. Aldus komt de Zaan misschien aan haar naam vanwege een plek zand of zanderig gebied waar zij doorheen stroomde.
Maar lang voor die tijd werd dit gebied al bewoond. Er zijn overblijfselen gevonden uit de Romeinse tijd, toen de bewoners zich vestigden op verhogingen in het uitgesleten landschap. De getijden veroorzaakten het ontstaan van kreken en kreekruggen, gaten enz., wat we nog steeds op de Wadden zien gebeuren. De hoogste punten in zo'n gebied, de opgestoven zandruggen, zijn nog het veiligst bij overstromingen en we zien dan ook dat de lage Zaanoevers pas bewoond werden nadat er dijken waren gelegd en de Zaan was afgedamd. Het dijkstelsel dat aan het eind van de 13e eeuw werd gebouwd, bestond uit twee gedeelten. Er waren hoge-dijken (nog te vinden in Zaandam: de Hogedijk) rond het IJ, Beemster, Purmer enz., die het hele gebied moesten beschermen, en lage-dijken (in Zaandijk: de Lagedijk). De laatsten waren bedoeld om de Zaan, Braak, de beide Wormers, Crommenije en Barndegat in toom te houden.
Het Charter van 1319 uit het Grootcharterboek van Holland en Zeeland toont aan dat omstreeks die tijd de Zaan, ten Noorden van het schiereiland de Zaenderhem, werd afgedamd, dit is de huidige 'Dam' te Zaandam. Een tweede dam, de Noorddam, sloot bij Knollendam de doorgang af. Na de aanleg van de dammen werden houten duikersluizen aangebracht voor de afwatering. Jan van Chastillon, de voorlaatste heer van Blois, gaf in 1374 toestemming voor het bouwen van een houten duikersluis in de Noorddam . In 1630 werd de dam weer opgeruimd. De duikersluis te Zaandam, waarmee dus geen schepen konden worden geschut, heette de 'Wormersluis'. Wormer was toen al een belangrijk dorp dat veel belang had bij een goed beheerste waterstand. Het betaalde een flink gedeelte van de kosten van de sluis.
Vanuit Wormer is later Wormerveer ontstaan. Dat is ook zo gegaan met andere woonkernen; Oostzaan, Westzaan en Krommenie. De Oostzaners gingen langs het Weerpad en het Weiver langzamerhand de Oostoever bewonen en daaruit groeiden Oostzaandam en 't Kalf. De Westzaners hadden het Guispad als verbinding naar de Westoever, waaruit Zaandijk is ontstaan (zie mijn boek: de Guisveldetsen). Oostzaandam heeft na verloop van tijd Westzaandam voortgebracht en vanuit Zaandijk breidde de bewoning zich uit naar Koog aan de Zaan waar een stuk buitendijks land of koog in de Zaan lag. En zo dankt Krommeniedijk zijn ontstaan aan Krommenie.
De bevolking bestond voornamelijk uit boeren en vissers. De scheepvaart stelde toen nog niet veel voor en daarom kon de Zaan ook best afgedamd worden. De schepen waren nog klein en konden gemakkelijk over de dijk getrokken worden. Dit gebeurde op een z.g. overtoom. Later, toen de schepen groter werden ging dat met behulp van kaapstanders (windassen).
De eerste schutsluis, de 'Westersche Sluis', is vóór 1430 gebouwd door Westzaan, later overgenomen door het Dijkcollege van de Hondsbossche, die de sluis nodig hadden om materiaal aan te voeren voor hun dijken. Dit college bouwde in 1574 een nieuwe overdekte schutsluis die in 1722 vervangen werd door een open schutsluis, de 'Groote Sluis'. De Groote Sluis bestaat nu nog hoewel hij niet meer gebruikt wordt voor het schutten van schepen.
Omdat de Voorzaan door het IJ nog steeds in verbinding stond met de Zuiderzee ontwikkelde de scheepvaart zich vooral hier. Maar stelt U zich van de haven van Zaandam niet te veel voor. Het was eigenlijk alleen maar een plek die tegen de Westenwind beschermd werd door de landtong de Hem.
Maar de vlakke, kale boomloze Zaanstreek was wel bij uitstek geschikt om gebruik te maken van windkracht, het is geen wonder dat hier zoveel molens werden gebouwd waardoor op veel groter schaal dan voorheen graan en verfstoffen konden worden gemalen, hout gezaagd, olie geperst enz. Dit bracht het hele gebied tot ontwikkeling en vooral de scheepsbouw werd hier druk beoefend. Onze voorouders hadden zo'n grote naam op dit gebied dat zelfs de Russische vorst Czaar Peter hier het vak van scheepsbouwer kwam leren. Omdat echter de schepen groter en groter werden en het eiland Pampus een steeds lastiger obstakel, vreesde men dat de havens van Zaandam en Amsterdam niet langer bereikt konden worden. In het begin probeerde men dit nog op te lossen door de schepen met 'scheepskamelen', drijflichamen die onderling met elkaar waren verbonden, over de zandplaat heen te tillen.
Maar de problemen waren op den duur niet meer met scheepskamelen op te lossen. In 1818 besloot Koning Willem I dan ook tussen Den Helder en het IJ het Groot Noord-Hollands kanaal te laten graven, dat gereed kwam in 1824. Het was het grootste scheepvaartkanaal van die tijd. Helaas, het kanaal was slechts korte tijd bruikbaar voor de zeescheepvaart want de afmeting van de schepen nam nog steeds toe. Al gauw moest de lading in Den Helder op binnenschepen worden overgeladen, naar het IJ vervoerd en vandaar naar de Zaan gebracht. Zo'n omslachtige manier van doen was erg nadelig voor de bedrijven zodat op een gegeven moment een groep industriëlen uit Zaanstreek-Noord de handen ineensloeg. Zij hebben er voor gezorgd dat omstreeks 1848, door het graven van de Tapsloot en de Markervaart, een verbinding tot stand kwam tussen de Zaan en het Noordhollands kanaal.
Eigenlijk is dit de laatste grote verandering van de Zaan als aan- en afvoerroute voor de Zaanstreek. Tegenwoordig is de rol van het vrachtverkeer over water grotendeels overgenomen door het wegtransport. Maar de drukte blijft. De pleziervaart heeft de plaats van het vrachtverkeer ingenomen. Wie weet wat de functie van de Zaan in de toekomst nog zal zijn.
Er zijn verschillende redenen waarom ik dit boek en deze etsen heb gemaakt. Niet in de laatste plaats omdat ik als geboren Zaankanter aan deze streek ben verknocht. En ik houd van die vreemde combinatie van de vlakke open natuur met de industrie vooral aan het water.
Door de voortschrijdende techniek heeft de industrie minder behoefte aan waterwegen en omdat wij minder bereid zijn de nadelen van de industrie te accepteren komt zij terecht op plaatsen die vroeger alleen voor de veeteelt geschikt waren. De zwakke financiële positie van de boeren draagt er ook toe bij dat landbouwgrond wordt verkocht voor industriële vestigingen. Maar dit moerassige land wordt nu eenmaal in sterke mate bepaald door zijn waterlopen. Als je daar onvoldoende rekening mee houdt ontstaat er een verstoring in de omgeving. Die verstoring wordt nog in de hand gewerkt doordat hier teveel mensen komen wonen. Daardoor kon de natuur het niet meer bolwerken en zien we de verarming van de streek toenemen. De graslanden zijn als 'longen' minder sterk dan bossen. Het aantal bomen is hier gering maar dat hoort hier ook zo. In een heuvelachtige of bosrijke omgeving kun je nog wel eens iets bouwen wat aan het oog onttrokken wordt, maar in dit ruime lege landschap valt het direct op als er gebouwd wordt. We zouden ons mijns inziens dan ook moeten beperken tot laagbouw.
De ontwikkeling van de laatste jaren geven in de Zaanstreek grote veranderingen te zien. Er worden de laatste tijd langs de Zaan allerlei gebouwen gesloopt waardoor het beeld snel verandert. Ik weet wel dat onze voorvaderen ook niet hebben gebouwd voor de eeuwigheid, (dat zou ook moeilijk gaan trouwens, op die slappe ondergrond hier kun je geen onvergankelijke bouwwerken zetten), het aanzicht van de Zaan is in de loop van de geschiedenis voortdurend veranderd maar tegenwoordig is het nauwelijks bij te houden. Op mijn eigen wijze heb ik het aanzicht van de Zaan anno 1979 vastgelegd.
Ik denk niet dat het overdreven is deze tijd chaotisch te noemen. Er is ook weinig verband te ontdekken tussen wat er allemaal om je heen gebeurt en wat je eigen rol daarin nou precies is. Astrologie is voor mij een hulpmiddel om te leren zien dat ons leven maar niet als droog zand aan elkaar hangt, maar dat alles verband houdt met alles. Dit geldt ook voor de beelden die wij met onze ogen opvangen. Een landschap is niet alléén maar een landschap. Het is ook de uitdrukking van iets dat ons op het eerste gezicht misschien niet zo gauw opvalt, maar dat door middel van astrologie beter 'begrepen' kan worden als je de moeite neemt je daarvoor open te stellen.
Ook dit heb ik proberen weer te geven in de Zaanetsen. Daarom is het nodig dat U enig begrip hebt van de werkwijze die ik heb gevolgd. Ik hoop U dan ook in het kort iets te verduidelijken over astrologie.
De grondgedachte van de astrologie is, dat wat er in het groot plaats vindt ook in het klein gebeurt. Dat wat er in het groot plaats vindt tussen de sterren en planeten zijn evenbeeld heeft op Aarde. Dat de veranderingen van de standen van de hemellichamen gepaard gaan met veranderingen hier op Aarde, uitgedrukt in de stelling: 'zo boven, zo beneden'. Zoals het boven aan het firmament gaat, zo gaat het ook hier beneden.
Nu bewegen de planeten, van de Aarde uit gezien, zich min of meer in één vlak. Zij volgen daarbij allemaal ongeveer dezelfde baan in de ruimte, en zijn voor ons zichtbaar tegen de achtergrond van bepaalde vaste sterrengroeperingen. Die groeperingen vormen samen een cirkelvormige strook aan het uitspansel, de 'Dierenriem', en deze cirkel wordt verdeeld in twaalf stukken. Ieder stuk draagt de naam van één van de tekens van de Dierenriem. De planeten zou je eigenschappen kunnen noemen en de tekens van de Dierenriem zijn dan de krachtvelden waardoor die eigenschappen bepaald, gekleurd worden. Zo zien wij b .v. de Zon in de loop van een jaar een cirkel beschrijven en daarmee alle tekens van de Dierenriem doorlopen.
Er zijn dus twaalf krachtvelden die ieder hun eigen karakter hebben. Dat karakter wordt weergegeven door het beeld van dat teken. Zo past b.v. bij het teken Stier (nog juister is het Rund) vruchtbaarheid, bezit en rust; allemaal eigenschappen die passen bij het rund. Immers aan geen ander dier hebben wij zoveel voedsel, in de vorm van vlees en melk, te danken als aan het rund, en met zijn grote hoeveelheden mest maken wij het land weer vruchtbaar. Het dier is met zijn omvang de bezitter van veel nuttig materiaal, en aan de rustige tevreden levenswijze zouden wij een voorbeeld kunnen nemen.
Op die wijze afgeleid, hebben alle tekens hun eigen manier van uitdrukken en dat kun je terugvinden in een landschap. Om dat weer te geven heb ik langs de Zaan gezocht naar het karakter van de dierenriemtekens, vertaald in het landschap. Telkens als de Zon in een bepaald teken stond, twaalf maal per jaar, ben ik op zoek gegaan naar het bijpassende beeld.
Ik wil niet pretenderen dat de etsen werkelijk zuivere afspiegelingen zijn van de betreffende tijdperken, want vaak zijn er onderdelen in het landschap die je misschien bij andere tekens zou moeten indelen, maar het ging mij vooral om de hoofdzaken.
Verder wil ik het fabeltje uit de wereld helpen dat iemand die b.v. geboren is onder het teken Weegschaal uitsluitend de eigenschappen zou hebben die bij de Weegschaal passen. Die persoon werd weliswaar geboren toen de Zon in de Weegschaal stond, maar daarmee is nog niets gezegd over de plaats van de andere planeten op zijn geboortemoment. Deze kunnen allemaal wel in verschillende tekens of krachtvelden hebben gestaan waarbij zij dus anders gekleurd werden dan in de Weegschaal het geval is. Het geheel kan dan ook een totaal ander beeld te zien geven dan we zouden verwachten bij de Weegschaal. Ieder mens is uniek volgens het patroon dat aangegeven wordt door de stand van de planeten op zijn geboortemoment. En omdat, door de verschillende snelheden waarmee de planeten langs het hemelgewelf reizen, zo'n zelfde stand nooit meer terugkomt, is ieder mens verschillend.
Ter verduidelijking van de juiste plaats aan de Zaan waar de etsen zijn gemaakt vindt U op het omslag een kaart van de Zaanstreek met twaalf cirkels overeenkomstig de twaalf maanden. De pijl in de cirkel geeft de kijkrichting aan.
Ik wens U veel genoegen.
Uitvoering/Formaat: | Softcover, 23,5 x 34 cm |
Tekst: | Frans Room |
Oplage: | 1000 stuks |
Drukwerk: | Drukkerij Meijer bv, Wormerveer |
Ontwerp omslag en lay-out: | Frans Room |
De originele etsen zijn gedrukt op Hahnemühle etspapier, warmwit, 300 grams, met Charbonel etsinkt. Het boek is gedrukt in offset op 120 grams Florence Bloesemwit, evenals het omslag, waarvoor 200 grams mat registerpapier is gebruikt. |