Cor Dik

Van de grote weg af

Cor Dik, schilder (1906 - 1975)

Gaan. Doorgaan. Doen.

Hij bleef na zijn dood in 1975 aanwezig in het huis in llpendam waar mijn grootmoeder nog bijna een kwart eeuw woonde. In het atelier, dat zij intact liet. Met de jampotten vol pigment in een eenvoudig zelfgetimmerd kastje. De stapels verhalende inkttekeningen op aquarelpapier en de verstilde litho's van landschappen in de antracietgrijze grafiekkast, waar wij soms doorheen mochten bladeren. In zijn dagboeken, 34 foliocahiers van de Gebroeders Winter, waar mijn oma ons uit voorlas wat hij over zijn kleinkinderen had geschreven, en waarmee hij mij later vaak wist te inspireren dan wel bedrukken door zijn fraai verwoorde maar vaak vertwijfelde gedachten over kunst en kunstenaarschap.

Maar het meest bleef hij in mijn herinnering door de vele schilderijen, aquarellen en tekeningen, in llpendam, bij ons thuis en bij andere familieleden, en op de indrukwekkende overzichtsexpositie in het Singer Museum Laren, vlak voor zijn dood in 1975.

Ik leerde het handschrift van Cor Dik vooral kennen door zijn late werk. In grove stevige toetsen, een stemmig kleurpalet met veel bruinen, groenen en grijzen, dat zich naadloos voegde naar de grijze bakstenen wanden in zijn zelfontworpen huis annex atelier. Zijn droomhuis met aan twee kanten uitzicht op een Waterlandse vaart en hoge luchten. Hij kon er maar tien jaar van genieten.

Voor dit overzichtswerk hebben we de weg terug bewandeld en ontdekten we welke zoektocht eraan vooraf ging, in stijl, inspiratiebronnen en techniek, om tot dit schijnbaar slordige, enigszins abstracte maar altijd herkenbare Cor Dik handschrift te komen. Jaap Dik, zijn zoon, is het land in gegaan om bij musea en verzamelaars het werk van zijn vader te inventariseren. De dagboeken en de vele kritieken die tijdens zijn leven verschenen zijn uitgeplozen. En mijn oma, Sies Dik-Noorman, nu 95, heeft haar herinneringen aan de verschillende werkperiodes van haar man tot in detail met ons gedeeld.

De Zaanse doopsgezinde afkomst van Cor Dik verraadde zich in een eeuwig zoeken naar eenvoud en echtheid, waarin hij soms rechtlijnig kon zijn. Zoals bijvoorbeeld in zijn afkeer van het maatschappelijke 'circus'.

Meerdere malen beschreef hij zijn vroege ideaal van een kunstenaarschap als dat van een smid op een dorp. Hij heeft het niet kunnen bereiken, daarvoor leefde hij in een verkeerd tijdsgewricht. Hij heeft er wel alles aan gedaan om er dichtbij te komen. Als de mensen niet naar hem toekwamen zocht hij hen op. Regelmatig stapte hij op de fiets met veldezel en tekenmateriaal. Ondanks zijn wat teruggetrokken aard was hij een charmante, graag geziene gast en verbleef hij geregeld langere tijd bij kennissen in het hele land, wat hij vaak combineerde met het tekenen of schilderen van landschappen en portretten.
Een kleine kring belangstellenden geloofde in hem, bezorgde hem opdrachten, kocht.

Cor Dik
Zelfportret, gewassen inkt 60 x 43 cm
Particuliere collectie

Als zoon van een kuiper kon Dik niet naar de kunstacademie. Omdat hij goed kon leren moest hij onderwijzer worden. De Rijkskweekschool in Haarlem was een kosteloze kweekschool, de 'Universiteit' voor slimme arbeiderskinderen. Maar direct na de verplichte vijf jaar voor de klas, waarin hij een groot deel van zijn tijd doorbracht met het tekenen van zijn leerlingen, besloot hij toch voluit voor het kunstenaarschap te kiezen. Midden in de crisistijd. Zonder academie. Dik wilde zijn eigen leraar worden. Zijn vrouw Sies, die hij had ontmoet op school G in Velsen, steunde hem, toen en later, zodat hij kon schilderen, wat bij hem vaak gelijkstond aan studeren, en niet hoefde te werken 'voor de verkoop'. Samen werkten ze als ouders in een jeugdherberg in Delden, en vanaf 1950 konden ze rekenen op haar vaste inkomen als onderwijzeres.

De contacten met kunstenaars uit de Haarlemse School als Henri Boot en Kees Verwey uit zijn vroege Haarlemse periode, waarin hij als jongeman lid werd van 'Kunst zij Ons Doel' waren bepalend voor zijn ontwikkeling. Met name van Boot bleef Dik zijn leven lang fan. Ook waren er contacten en raakvlakken met Zaanse schilders als Freek Engel, Gerrit Jan de Geus, Cornelis Koning en Aart Roos. Jaap Kaal kende hij al sinds zijn jongenstijd: ze volgden samen tekenlessen bij de huisschilder Nanning.

In zijn latere Amsterdamse periode werd hij lid van verschillende kunstenaarsverenigingen, maar hij was toch vooral een Einzelganger. Zijn lidmaatschappen van deze verenigingen zegde hij op een dag allemaal tegelijk op. Diks afkeer van 'Scholen' ging zelfs zo ver dat toen hij in 1972 werd uitgenodigd deel te nemen aan een expositie in Arti over de Zaanse en Haarlemse School - waarbij hij van beide als 'representant' werd gezien en zich dus eens goed mee had kunnen profileren - hij het presteerde om in diverse brieven het uitgangspunt van deze 'Scholen' en de selectie voor de expositie te bekritiseren. Waarop hij pas mee wilde doen nadat er voor de meer neutrale titel 'Noord-Hollandse Figuratieven' was gekozen.

In uiteenlopende verblijfplaatsen, van Zaandijk en Haarlem via Delden en Amsterdam doorkruiste Cor Dik het land. Om te eindigen in llpendam, Waterland, dat veel weg had van zijn geboortegrond aan de Zaan. Integer, dwars, niet altijd makkelijk voor zichzelf en anderen zocht hij zijn weg, zonder de kans en de tijd om ergens te hechten en bij te horen, met omtrekkende bewegingen,'Van de grote weg af'.

De weg. Het gaan. Doorgaan. Doen. Loslaten. Deze begrippen keren steeds terug wanneer hij schrijft over zijn kunstenaarschap. Geïnspireerd door de door hem zo bewonderde filosoof Laotze wilde hij niet zozeer streven naar een eindresultaat maar zich overgeven aan de stroom van zijn persoonlijke ontwikkeling, als schilder en als mens. Het werkproces was waar het om ging. Wie hierbij denkt aan Fluxus of proceskunst komt bedrogen uit. Dik beschrijft zijn aanpak als schilder in zijn dagboeken soms met een knipoog als 'ouderwets', in tegenstelling tot de toen heersende trend van de Modernen en abstracten zoals Cobra. Hij wilde zich ontwikkelen door het zich eigen maken van zoveel mogelijk technieken. Door het doorwerken op een onderwerp, in series maar ook vaak op één en hetzelfde doek. Waar hij naar zocht was het oproepen van de atmosfeer van zijn onderwerpen. Niet zozeer de zintuiglijke ervaring van de Impressionisten, maar iets ongrijpbaarders als het blootleggen van een innerlijk licht, de diepere wezenstrekken van mens, landschap en stilleven.

Ook voor verschillende historische schilders bleef Dik door de jaren heen zijn waardering uiten. In zijn dagboeken schrijft hij het meest over Paul Cézanne en John Constable. In hen herkende hij een oprecht zoeken naar 'de natuur', de essentie van een onderwerp. In zijn vrijwel abstracte manier van denken over compositie en opbouw van het schilderij - vaak sprak hij in termen als 'kleur tegen kleur' en 'vlak tegen vlak'- was Dik schatplichtig aan Cézanne. Met Constable deelde hij het verlangen om de veranderlijke atmosfeer van een landschap, de beweging van licht, temperatuur en wolken, op één doek te vangen.

In plaats van in vernieuwing was Dik dus eerder geïnteresseerd in het onveranderlijke, universeel menselijke en natuurlijke. Maar conservatief zou je hem allerminst kunnen noemen; hij maakte zich druk over sociale misstanden, was sociaal-democraat met communistische en anarchistische sympathieën. Hij had een kritische geest en was gespitst op het autonome. Hij sloot zijn ogen niet voor ontwikkelingen in het Modernisme en de abstracte kunst maar koos een persoonlijk standpunt, waarbij hij ook de verworvenheden van de traditie bleef respecteren, in debat met tijdgenoten als Willem Sandberg.

Of was hij zijn tijd juist vooruit? Korte tijd na zijn dood veranderde er veel in de beeldende kunst. In de jaren tachtig kwam het postmodernisme op en werd het teruggrijpen op kunst uit het verleden weer bon ton. In de jaren negentig kende de Nederlandse schilderkunst een opleving van het landschap- en portretschilderen en het experimenteren met klassieke technieken. Figuratie is sindsdien niet meer weg te denken uit de hedendaagse schilderkunst. Het is niet voor niets dat na een periode van relatieve radiostilte de belangstelling voor het werk van Dik en zijn tijdgenoten weer toeneemt.

Dik was in zijn denken soms al een postmodernist avant la lettre - al zou hij natuurlijk nooit in dit hokje gevangen willen worden - zoals blijkt uit zijn eeuwige twijfel in de dagboeken. Zijn dagboekcitaten, meestal laat op de avond of 's nachts geschreven, vormen een voortdurende dialoog met zichzelf, waarin hij telkens zijn eigen standpunten relativeerde. Maar het onverschillig relativisme uit de laat-twintigste eeuw was hem vreemd. In zijn idealistische verlangen naar een integer, oorspronkelijk kunstenaarschap, een nieuwe wereld en de nieuwe mens was hij achteraf gezien moderner dan hij zelf heeft kunnen vermoeden.

Iris Dik
augustus 2006

UITVOERING BOEK:
Uitgave:Stichting Cor Dik -
Stichting Uitgeverij Noord-Holland
Tekst:Cor Dik, Iris Dik, Jan Eijkelboom
Vormgeving:Rolf Kliffen
Omvang:132 pagina's
Formaat:24 x 23 cm
ISBN:90 78381 03 5