Duizend Zaanse molens

Duizend Zaanse molens

Inleiding

De molen is voor de Zaanstreek een kenmerk. Zonder kennis van de molens is het ondoenlijk een beeld te krijgen van de ontwikkeling van de Zaanse industrie. De kleine werkgemeenschappen in de industrie, die gevormd werden door de bazen en het werkvolk op de molens,hebben het leven aan de Zaan dermate beinvloed, dat dit bepalend is geworden voor het karakterbeeld van de Zaankanter. Hoewel de molen aan de Zaan nu niet meer dan een historisch document is, is het leven daar nog verweven met de duizend molens, die hier werkzaam zijn geweest.
Boorsma heeft ze gekend, de 300 molens die bij zijn leven de Zaankanters dienden. Zijn herinnering hieraan is levendig. Als molenmaker was hij betrokken bij de bouw en herstelling en als moleneigenaar bij de exploitatie. Zijn liefde voor de molen bracht hem ertoe zich te verdiepen in de geschiedenis van de Zaanse molens. Zijn technische kennis, historische zin en onverdroten ijver maakten het hem mogelijk onze kennis van de molens te verdiepen en te verbreden. Het sociale element in het molenbedrijf trok sterk zijn aandacht. Zijn twee bundels 'Oud-Zaansch Molenleven' geven hiervan duidelijk blijk. De verhalen, die onder de arbeiders gangbaar waren, zijn hierin verzameld en vormen een enig en kostelijk bezit. Ook zijn vele artikelen, gepubliceerd in 'De Zaende' en elders, getuigen van zijn activiteit. Dit boek is het resultaat van een leven van vergaren van feitenmateriaal over de Zaanse molens en als standaardwerk is het de bekroning daarvan.
De opkomst van de Zaanse industrie in de 17e eeuw is ten nauwste verbonden aan de windmolen. Met deze arbeidbesparende machine konden zekere bewerkingen van grondstoffen op goedkopere wijze geschieden.
Enige nieuwe uitvindingen maakten het mogelijk de reeds van ouds bekende molen dienstbaar te maken voor zekere bewerkingen, die voorheen in een verspreid liggend gebied met de hand of op primitieve wijze geschiedden. De geschikte ligging, ondernemingslust en zekere overbevolking waren omstandigheden, die de Zaankanter ertoe brachten gemechaniseerde bedrijven te stichten. De houtzaagmolen en de oliemolen waren de twee pijlers, waarop de Zaanse industrie hoofdzakelijk gebouwd is.
Het oudste molencentrum ,Wormer' - met de meelmolens, die voor de be-schuitbakkerijen aldaar werkten - is voor de ontwikkeling van de andere industrieën in zoverre van belang geweest, dat er technici waren, die molens konden bouwen. Ten tijde der troebelen, toen Noord-Holland het krijgstoneel was tussen Spanjaard en Hollander, waren alle bestaande molens verwoest. De uitvinding van Cornelis Cornelisz. van Uitgeest, om door middel van een krukas de molen dienstbaar te maken voor het zagen van hout, is van grote betekenis geweest. De uitvinder was constructeur en geen exploitant. Voor de eerste door hem geconstrueerde houtzaagwindmolen heeft hij te Zaandam een afnemer gevonden. Na enige verbeteringen aan deze vinding heeft de houtzaagmolen de Zaan veroverd. De bescheiden houtkoperij, die daar toen reeds aanwezig was, kon de producten van deze houtzaagmolens gemakkelijk elders geplaatst krijgen. Het werken in loondienst voor anderen maakte de exploitatie van de molen mogelijk met een klein bedrijfskapitaal.
Een molen behoorde meestal niet toe aan één persoon, maar aan meerdere. Door deze samenwerking was het mogelijk het nodige kapitaal bijeen te krijgen. Ook het risico, dat de molen door storm en brand liep, was hierdoor verdeeld. De verzekerings-contracten voor windmolens dateren uit latere tijd. Ongetwijfeld is de nabije ligging van het opkomend Amsterdam, dat veel hout nodig had voor zijn woningbouw, voor de houtzaagindustrie in de Zaanstreek gunstig geweest. Amsterdam met zijn houtzagersgilde, waarin de houtzagers die met de hand zaagden verenigd waren, was geen gezonde voedingsbodem voor een eigen opkomende houtzaagindustrie. Vóór 1630 hebben er vrijwel geen houtzaagmolens te Amsterdam gestaan en in dat jaar werkten er aan de Zaan reeds minstens drie en vijftig. In 1628/30 waren in de Zaanstreek reeds meer dan 120 windmolens werkzaam voor industriële doeleinden. Dit hield in, dat aan de Zaan een zeer belangrijke groep vakkundige arbeiders en technici ontstaan was. De Zaanse molenmaker werd ook elders ontboden en menig molenmaker is de grenzen overgetrokken. Vaak schiep hij daar de concurrent vanmorgen. Het duurde tot 1750 voordat verboden werd om molens en molenonderdelen naar het buitenland te vervoeren.
Cornelis Cornelisz. van Uitgeest heeft ook een uitvinding gedaan, die van belang was voor het olieslagersbedrijf. In 1598 verkreeg hij octrooi voor zijn uitvinding om met rollende molenstenen de oliezaden fijn te maken. Zover bekend is dit het eerst in praktijk gebracht bij een oliemolen te Zaandijk. Omstreeks 1600 heeft hij deze molen voor Pieter Jansz. van der Leij gebouwd. Uit het feit, dat in 1628/30 van alle oliemolens in Holland 63% aan de Zaanstreek stonden, blijkt dat het olieslagersbedrijf daar vroegtijdig tot bloei gekomen is.
Ook de hennepkloppers behoren tot de oudste molens, die aan de Zaan gestaan hebben. Zij hadden een functie in de zeildoekweverij. Het spreekt vanzelf, dat ook andere takken van industrie aangetrokken werden. De papierindustrie, hier in 1616 begonnen, beschikte al spoedig over een behoorlijk aantal grauw- of basterdpapiermolens. In 1674 begon men ook wit papier te fabriceren. De roep van het Zaanse papier was wijd verbreid en het werd in het buitenland nagemaakt. In 1639 deed de pelmolen zijn intrede in Koog aan de Zaan. Belangrijk waren verder de verf-, snuif- en volmolens. Deze laatste werkten in loondienst voor Leiden en Amsterdam. Ook in andere molenbedrijven werd vaak in loondienst gewerkt, zoals in het olieslagers- en pellersbedrijf. De toepassing van de molens voor allerlei bedrijven nam toe. Wij krijgen mosterd-, poeder-, specerij-, cacaomolens en nog vele andere. Dit aantrekken van verschillende soorten industrie maakte de Zaanstreek minder conjunctuurgevoelig. In de tweede helft der 18e eeuw, toen verschillende takken van industrie kwijnden, floreerde b.v. het pellersbedrijf. De vestiging van al deze takken van industrie vergde veel opslagruimte. Voor het opslaan van zaad en olie waren tal van pakhuizen nodig. In 1731 telde men er aan de Zaanstreek niet minder dan 286.
Bijna alle grondstoffen, die in de Zaanse molens bewerkt werden, moesten uit het buitenland aangevoerd worden. De Amsterdamse goederenbeurs speelde een belangrijke rol voor inkoop en afzet. Twee of drie maal per week kwam de Zaanse koopman ter beurze. In bescheiden mate geschiedde de aanvoer van het overzeese hout door de Zaanse houtkoper zelf. Meestal kocht men dit hout op de Amsterdamse houtveilingen. West-Zaandam is een tijdlang de hoofdstapelplaats van Holland geweest voor het Rijnse hout, dat in vlotten aldaar aangevoerd werd.
Een tijdperk van 350 jaar industrieel leven heeft de Zaanstreek achter de rug. Voor de Zaankanter is de windmolen niet alleen een romantisch tafereel. Voor hem heeft een molen een naam en een wezen. Het is een stuk van de industriële geschiedenis daar. Tal van bestaande Zaanse fabrieken vonden hun ontstaan in de oude molens. Zij zijn opgebouwd met eigen middelen en zo min mogelijk met hulp van buiten. De rechtgeaarde Zaankanter is trots op zijn industrie en hij kan trots zijn op dit boek, dat de geschiedenis van zijn molens verhaalt.

Simon Hart

Zeskant bovenkruier
Houtzaagmolen
bouwconstructie van een zeskant bovenkruier
De tekeningen in het boek zijn door de auteur gemaakt

Een woord vooraf

De, in de laatste twintig jaren, ook in de Zaanstreek gegroeide belangstelling voor de windmolens mag zeker een verblijdend verschijnsel heten. Het oprichten van de vereniging De Zaansche Molen in 1925 en de bereikte resultaten van haar streven zullen daaraan wel niet vreemd zijn. Tal van molenvrienden hebben zich in deze organisatie verenigd met het doel: te strijden voor het behoud van de nog resterende wiekendragers in de Zaanstreek. Een gevolg daarvan is geweest, dat een tweetal molens veilig is gesteld, doordat ze eigendom van de vereniging werden. Oorspronkelijk waren het er drie: de oliemolen Het Pink te Koog aan de Zaan, de meelmolen De Koker te Wormer en de oliemolen De Strijd te Zaandam. De laatstgenoemde ging echter in de nacht van 21 op 22 Februari 1949 door brand geheel verloren. Ook werd, indien mogelijk, steun verleend aan moleneigenaars, wanneer bleek dat hun krachten te kort schoten om de nodige reparatiewerken aan hun molens te doen uitvoeren.
Wel wat laat, doch nog niet te laat, zijn de Zaankanters tot het besef gekomen dat het niet aanging om het slopen van molens maar ongestoord te laten voortgaan; nauwelijks een dozijn is over van de vele honderdtallen Zaanse molens, welke eertijds het uitoefenen van allerlei bedrijven door middel van windkracht mogelijk maakten en verschillende ambachten en beroepen tot bloei brachten. Daarom was het dus wel de hoogste tijd om pogingen in het werk te stellen ten einde de laatste van die oude getrouwen voor het nageslacht te bewaren. Met het ontwaken van de belangstelling voor de molens gaat tevens het verlangen gepaard naar meer gegevens omtrent hun geschiedenis, dan tot heden gepubliceerd werden. Ten gevolge daarvan wordt herhaaldelijk gevraagd naar lectuur op molengebied en dan wel in het bijzonder naar het boekje: De windmolens aan de Zaanstreek (1439-1918) door Willem Buijs Pzn. Al sinds jaren is dit werkje uitverkocht, zodat zij die er naar vragen steeds teleurgesteld worden.
Een nieuw boek over de Zaanse molens, waarin de stof wat uitvoeriger behandeld wordt, zal dus waarschijnlijk welkom zijn. Bij het samenstellen ervan zijn, ten behoeve van de bezitters van het boekje van Buijs, de daarin voorkomende onjuistheden nagegaan en aangewezen, zodat ze, indien gewenst, te verbeteren zijn. Er is naar gestreefd nieuwe abuizen zoveel mogelijk te vermijden; waarmee niet gezegd wil zijn, dat dit boek foutloos is. Wie werkt maakt fouten, slechts zij die niet werken ontkomen aan dit euvel en zijn dikwijls degenen die met een zeker genoegen de fouten der werkers aanwijzen. Voor dit boek is een andere indeling gekozen dan Buijs heeft gevolgd. De molens zijn plaatselijk ingedeeld en in alfabetische volgorde gerangschikt volgens type en bedrijf. Hierdoor is het mogelijk na te gaan hoeveel molens van dezelfde soort in elk van de Zaanse gemeenten hebben gestaan. Enige van de door Buijs genoemde molens treft men in dit boek niet aan, doordat hij ze soms twee of meer malen vermeldt, nl. onder hun ware namen en bovendien met hun bij- of scheldnamen. Daardoor heeft Buijs in enkele gevallen drie molens genoemd, waar het slechts één en dezelfde betreft. Voorts zijn, voor zover de beschikbare gegevens dit mogelijk maakten, hun standplaatsen aangegeven, een belangrijk voordeel, dat het algemene overzicht ten goede komt. Om het boek niet te omvangrijk te doen worden, moest helaas beperking in acht worden genomen, zodat de opeenvolgende eigenaars van de molens niet vermeld konden worden en andere belangrijke bijzonderheden achterwege moesten blijven. In enkele gevallen was echter die beperking niet geheel te handhaven, zodat sommige merkwaardige bijzonderheden niet ontbreken. Uitvoeriger worden deze weergegeven in mijn boek: Over Zaansche Windmolens, hun namen, bij- en scheldnamen, met vele historische en andere bijzonderheden; Koog aan de Zaan, 1939. De in dat boek behandelde molens zijn hierna aangeduid met *.
In het boekje van Buijs treft men bij vele molennamen het jaartal 1726 aan, hetgeen duidt op een in dat jaar samengestelde lijst van destijds in de Zaanstreek bestaande molens. Deze opsomming van molens betitelt Buijs met de benaming Winderlijst of Lijst van Willem Winder. De heer G. J. Honig deelde mede, dat die naam niet juist is. De lijst werd in 1726 samengesteld door Cornelis Mens, Jacob van Santé en JanPouwelsz. Bont. 'Opgenomen in't Jaar 1726, op Schaatse over Ys' luidt de titel ervan. Deze in handschrift gestelde lijst is verschillende malen overgeschreven, o.m. door Evert Dekker Jz. te Westzaan ; deze geeft als laatste naam Willem Winder (deze was eigenaar van de Hercules, oliemolen te Alkmaar). J. W. Groot en Buijs, die met Groot samenwerkte en wiens aantekeningen hij voor zijn boekje gebruikte, hebben deze lijst ter inzage gehad en daarbij de fout begaan het geschrift op naam van Winder te stellen. Op de bedoelde lijst komen molennamen voor, die blijkbaar later in onbruik geraakte bij- of scheldnamen van molens waren. Vandaar dat Buijs er toe kwam molens twee- of driemaal te vermelden.

In dit boek wordt met deze lijst geen rekening gehouden. Wel worden enige molens aangehaald, door Buijs daaraan ontleend, doch, waar zij overigens in geen enkel officieel stuk genoemd worden, niet meegeteld. Toch zal het opvallen, dat ook in dit boek een groot aantal molens twee of meer malen voorkomt, hetgeen zijn oorzaak vindt in de met die molens uitgeoefende dubbelbedrijven of de verandering van hun bestemming, een verschijnsel, dat in de loop der jaren veelvuldig valt op te merken. Op het eindcijfer der behandelde molens is dit evenwel niet van invloed, de dubbel of meer genoemde worden weer afgetrokken.
Door de indeling die in dit boek gevolgd is valt het gemakkelijk na te gaan, hoeveel molens voor elk bedrijf afzonderlijk aan de Zaanse windmolenindustrie hebben deel gehad. Zo zijn er geweest: pel-oliemolens of olie-pelmolens, verf-snuif molens, veerzager-tabakstampers, snuif-poedermolens, enz. Buijs komt in zijn meergenoemd boekje tot 812 molens, een aantal dat, hoewel reeds aanzienlijk, in dit boek ver wordt overtroffen; het aantal bedraagt nl. bijna 1000. En waarschijnlijk is deze uitkomst nog onvolledig, want van de oudste molens is, naar met recht mag worden vermoed, weinig of niets bekend geworden.
Allen die mij met raad en daad terzijde hebben gestaan bij de verzameling en verwerking van de vele gegevens betuig ik mijn hartelijke dank. In het bijzonder wil ik hier mijn vriend J. W. van Santé noemen, die ik voor het vele werk en de tijd aan dit boek besteed zeer erkentelijk ben. Hij heeft er zich voor ingespannen met een ijver en toewijding alsof het zijn eigen werk betrof. Het omvangrijke register werd door hem verzorgd op een manier waartoe ik niet in staat zou zijn geweest. Ik heb grote waardering voor alles wat hij ten behoeve van dit boek heeft verricht.

November 1950
P. Boorsma

UITVOERING BOEK:
Uitgave:Drukkerij Meijer - Wormerveer
Tekst:P. Boorsma
Omvang:291 pagina's
Formaat:20 x 30 cm